Het Analytisch Laboratorium voor Voedings- en Residu Onderzoek is expert op het gebied van hormonen in vlees. Het controleert of ons eten veilig genoeg is.

‘Creatieve boeren’ grijpen geregeld naar hormonen en andere illegale groeibevorderaars. De afgelopen drie jaar zijn alleen al in Nederland gemiddeld honderdtwintig overtredingen geconstateerd bij controles door de Algemene Inspectie Dienst (AID). En alles wat door de mazen van de controles glipt, komt in ons eten terecht.

“De problemen van gevaarlijke reststoffen in onze voeding zijn voorlopig nog niet opgelost”, zegt Leendert van Ginkel, laboratoriumhoofd van het Analytisch Laboratorium voor Voedings- en Residu Onderzoek (ARO). Dit laboratorium van het RIVM bestaat twintig jaar en geldt zowel in Europa als de autoriteit op het gebied van de chemische analyse van groeibevorderaars, diergeneesmiddelen en gifstoffen. De 35 medewerkers ontwikkelen nieuwe analytische technieken, bewaken door heel Europa de kwaliteit van het residuonderzoek en adviseren overheden over de kwaliteitscriteria voor analysemethoden.

De controle op het gebruik van groeibevorderaars gebeurt in de boerderij- en de slachtfase. Als de beesten nog op stal staan gaat het vooral om de analyse van urine en na de slachting onderzoekt het ARO ook vlees en organen.

Groeihormonen detecteren

Het ARO gebruikt massaspectrometrie gekoppeld aan gas- of vloeistofchromatografie om specifieke groeihormonen, of afbraakproducten hiervan, te detecteren. “De moeilijkste stap is nog om uit bijvoorbeeld vlees een geschikt analysemonster te krijgen. Verschillen in het vet- of watergehalte van een biefstuk mogen niet in de weg staan van de reproduceerbaarheid van de analyse”, aldus Van Ginkel.

Het laboratorium ontwikkelt nu een methode voor de analyse van haar. In het forensisch onderzoek werd het haar van een verdachte al gebruikt om cocaïne- of heroïnegebruik aan te tonen. In het residuonderzoek is de toepassing relatief nieuw, omdat de concentraties beduidend lager zijn. Met verbeterde extractiemethoden lijkt het haar van dieren nu ook geschikt om groeibevorderaars in te vinden.

Van Ginkel legt uit dat het voordeel van deze methode is dat hormonen in de toedieningsvorm ontdekt worden: “Boeren spuiten hormonen veresterd met bijvoorbeeld propionzuur bij dieren in, omdat ze zo beter in de vetlaag oplossen. Deze esters hopen zich langzaam op in het haar. Testosteron of oestradiol zijn natuurlijke hormonen, maar testosteronpropionaat is dat niet. Als je dat kunt vinden, is het duidelijk dat er is gesjoemeld. Je moet wel kunnen aantonen dat de stof ín het haar zat en niet eróp en dat is moeilijk. Ook zal het met de methode lastig worden te bewijzen wie de groeibevorderaars heeft toegediend. In het haar blijven de residuen heel lang bewaard, zodat de boer die een dier heeft gekocht altijd nog kan aandragen dat de fout bij de vorige eigenaar moet liggen.”

Al met al blijft het voor het ARO een analytische uitdaging de nieuwe ontwikkelingen binnen de illegale groeibevorderaars bij te houden. Van Ginkel: “Natuurlijk loop je altijd wel een beetje achter de feiten aan, maar we proberen er zo dicht mogelijk op te zitten. We onderzoeken ook monsters van in beslag genomen partijen groeibevorderaars. Zo krijgen we een goed beeld van de trends in het illegale circuit.”

Extra zetje

Het verband tussen illegale veterinaire groeibevorderaars en sportdoping is opvallend. Nadat sprinter Ben Johnson werd betrapt op het gebruik van stanozolol, werd het middel op slag populair om vee mee te behandelen. Ook andersom zijn genoeg voorbeelden bekend. Clen­ buterol was een geregistreerd geneesmiddel bij kalveren. Bij een overdosering van het middel bleken de dieren minder vet en meer spieren te ontwikkelen. Vervolgens dook het steeds op bij met name Oost-Europese gewichtheffers die hun prestaties een extra zetje wilden geven.

In Nederland is nandrolon een bekend voorbeeld. Bij de voetballers Edgar Davids en Frank de Boer was het gehalte van een metaboliet van nandrolon hoger dan de toegestane grenswaarde. “Daarbij zijn nog wel wat vraagtekens te zetten”, zegt Van Ginkel. “De bij de voetballers aangetroffen hoeveelheden waren zo klein dat ze niet onomstotelijk wezen op dopinggebruik, behalve misschien op heel intelligent gebruik. Een logischer verklaring leek dat de sporters per ongeluk nandrolon binnenkregen bij het slikken van verontreinigde voedingssupplementen of het eten van bepaalde vleesproducten.” Het ARO controleerde alle voedingssupplementen die de KNVB aan spelers van het Nederlands elftal gaf, maar vond geen nandrolon. Het analyseerde echter niet de voedingssupplementen die de spelers zelf gebruikten en zo bleef de schuldvraag onbeantwoord. De wereldvoetbalbond FIFA legde Davids en De Boer wel een schorsing op.

Met de ondergrens van de analytische tests is een algemeen probleem binnen het residuonderzoek aangestipt. Labora­ toria in verschillende landen kunnen niet altijd even betrouwbaar lage concentraties meten. Zo kon het bijvoorbeeld gebeuren dat een lading garnalen uit Vietnam, voorzien van een kwaliteitscertificaat, aan de Europese grens alsnog werd tegengehouden, omdat er residuen van een in Europa verboden antibioticum in bleken te zitten.

Het ARO is een Europees referentielaboratorium voor onder meer hormonale groeibevorderaars. In die hoedanigheid is het verantwoordelijk voor de harmonisatie van het Europees analytisch onderzoek. Het laboratorium controleert andere laboratoria en leert internationale collega’s de nieuwe technieken. Ook adviseert het de Europese Commissie over hoe streng de regels moeten zijn. Daarbij gaat het er vooral om de balans te bewaren tussen welke kwaliteitsnormen absoluut noodzakelijk zijn en hoeveel moeite moet worden gedaan om een gestelde ondergrens betrouwbaar te kunnen meten.

Toekomst

Gevraagd naar de toekomst van het residuonderzoek in Europa, antwoordt Van Ginkel: “Ik zie twee trends die er beide op neerkomen dat met minder analysemethoden steeds meer stoffen op de gewenste gevoeligheid bemeten kunnen worden. Allereerst komen er bredere screeningsmethoden, waarmee we snel en goedkoop veel monsters gaan bekijken. Ik denk dan aan biosensoren, een systeem dat de binding van bepaalde stoffen aan bijvoorbeeld antilichamen meet via de terugkaatsing van licht. Ten tweede kunnen we in plaats van specifieke hormonen de effecten ervan meten. Dan kun je zeggen dat het androgene effect van een diervoeder niet hoger dan een bepaalde waarde mag zijn en hoef je helemaal niet meer te kijken naar wat er precies in zit.” Over de toekomst van het ARO zegt hij: “De verleiding om illegale groeibevorderende stoffen te gebruiken zal blijven bestaan. Daarnaast moeten we alert blijven op de aanwezigheid van natuurlijke toxinen uit onder meer schimmels en planten. Veranderingen in de herkomst van onze voeding en in ons voedingpatroon brengen potentieel nieuwe risico’s met zich mee. Maar ook veranderingen in de temperatuur van onze kust- en oppervlaktewateren kunnen leiden tot veranderingen in algensoorten. Zo kunnen nieuwe algentoxinen via voedselketens in visserijproducten terechtkomen. Er is dus zeker nog voldoende werk voor de komende twintig jaar.” |

***Kader***

Twintig jaar ARO

Het RIVM vormde in 1985 een nieuw laboratorium, toen nog onder de naam Analytisch Residu Onderzoek (ARO). Een van de aanleidingen hiervoor was de DES-affaire. Het vrouwelijke hormoon DES, dat bij de kinderen van gebruiksters vruchtbaarheidsstoornissen en kanker kan veroorzaken, moest betrouwbaar bemeten kunnen worden. Andere problemen waaraan het ARO het hoofd moest bieden, waren aflatoxine in babyvoeding en nitrosaminen in bier.

De kennis van het lab werd langzaam maar zeker uitgebreid, vaak in samenwerking met het Instituut voor Voedselveiligheid (RIKILT), TNO en voorlopers van de huidige Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA). De VWA is ook de grootste opdrachtgever van het ARO en vanwege de link met gezonde voeding werd de term ‘Voeding’ in 2001 in de naam opgenomen. Sinds 1991 is het ARO een Europees referentielaboratorium binnen drie gebieden: hormonale groeibevorderaars, sedativa en myco(schimmel)toxinen. Verder kijkt het laboratorium naar toxinen uit algen en planten en voert het duplicaatvoedingen onderzoek uit. Daarbij controleert het alles wat we op een hele dag eten op gezondheidsbevorderende en schadelijke stoffen. Zo verkrijgt het RIVM informatie over de blootstelling van consumenten aan deze stoffen.

Onderwerpen