De discussie over open access tot wetenschappelijke journals woedt al een paar jaar, maar deze zomer staat in het teken van revolutionaire ideeën. Die zijn niet zonder risico’s, meent Arno van ’t Hoog.

Columnist Rosanne Hertzberger zou het liefst dagelijks video’s van experimenten online zetten en resultaten twitteren. ‘Radicaal transparante wetenschap, of geen wetenschap’, schreef de microbioloog onlangs in NRC Handelsblad. Kort daarvoor pleitte Rolf Hut, ‘MacGyver-scientist’ aan de TU Delft, op zijn website ervoor wetenschappelijke publicaties te vervangen door blogs.

Huts voorstel draait om het klassieke onderzoekartikel splitsen. Ruwe data gaan in een publieke database; software die gebruikt is om de data te analyseren op een platform als GitHub; figuren in Figshare en ook de methodes krijgen een onlineopslagplaats. Vervolgens componeer je een goed leesbaar blog van duizend woorden, dat het geheel beschrijft en analyseert, met links naar alle online gearchiveerde onderdelen.

Het belooft nog meer kortademigheid

Er is veel te zeggen voor zo’n werkwijze: wetenschappelijke informatie wordt zo eenvoudiger leesbaar, deelbaar en toegankelijk. Hut neemt gelukkig geen afscheid van peer review: collega’s moeten het blog in samenhang met methodes en data op zijn merites beoordelen, voordat het wordt gepubliceerd.

Huts idee bevat goede suggesties, maar toch gaan we de echt knagende problemen van de moderne wetenschap er niet mee oplossen. Integendeel.

Overvloed aanbod

Ten eerste weten we steeds meer over de kwaliteit van onderzoek. Dat stemt niet echt vrolijk: een groot deel van de wetenschappelijke resultaten blijkt domweg niet te reproduceren. Sinds John Ioannidis in 2005 ‘Why Most Published Research Findings Are False’ (PLoS Medicine) publiceerde, is alsmaar duidelijker geworden waar de schoen wringt. Een observatie van een overtuigend onderzoeksresultaat kan gewoon op toeval berusten, zelfs als statistische toetsen groen licht geven.

Een voorbeeld: in 2015 poogde een groot internationaal consortium de bevindingen te herhalen van honderd papers uit psycho­logische topjournals. Bij maar liefst 61 onderzoeken lukte dat niet, bleek uit Science.

Gebrek aan reproduceerbaarheid is zeker geen exclusief probleem van de sociale wetenschappen. Economen schatten in 2015 in PLOS Biology dat alleen in de VS bij geneesmiddelenontwikkeling jaarlijks $ 28 miljard wordt verspild, simpelweg omdat de helft van het preklinisch onderzoek niet reproduceerbaar is.

Ten tweede vormt kwantiteit een onderschat probleem. De publicatiestroom groeit exponentieel en dat leidt tot meetbaar aandachtsverlies. Wetenschappelijke papers worden steeds sneller vergeten. Zelfs nu er meer journals online beschikbaar komen, worden er minder papers aangehaald. Uit het Journal of Informetrics, 2015, blijkt dat vooral de nieuwste en populairste worden geciteerd.

Wetenschap leidt kortom aan dezelfde mechanismen die gelden voor de eyeball-economie van krant, tv, Facebook en Twitter: competitie om schaarse aandacht, overvloed aan aanbod en een fixatie op nieuwe ontwikkelingen. Die parallel maakt het pleidooi van Hut en Hertzberger voor meer bloggende en twitterende onderzoekers nogal riskant. Het belooft nog meer kortademigheid.

Online communiceren en vrije toegang tot onderzoek is belangrijk, maar zolang in de wetenschap kwantiteit het wint van kwaliteit bieden we het publiek toegang tot een uitdijend moeras van onbetrouwbare wetenschap. Er zal vooral geïnvesteerd moeten worden in saai monnikenwerk: reproduceren, toetsen van andermans onderzoek, betere experimenten ontwerpen. Kortom: eerder minder dan meer publiceren. Twitteren en bloggen staan in ieder geval niet bovenaan de to-dolijst.