Meldingen van hoge concentraties medicijnen en cosmetica in rioolwater moeten mogelijk met een korrel zout worden genomen. Er wordt namelijk veel te weinig nagedacht over de correcte manier om een riool te bemonsteren, zo claimen Australische onderzoekers in het tijdschrift Environmental Science and Technology.

“Als slechts een klein deel van de moeite, die nu wordt gestoken in analytische chemie, zou worden stoken in het doorgronden van de vloeistofdynamica van rioolsystemen en het beter plannen van de monstername, dan hadden we nu dit probleem niet”, aldus eerste auteur Christoph Ort (University of Queensland, Brisbane).

 

Hij ontkent overigens niet dát er een serieus probleem is met medicijnresten in afvalwater. Alleen de kwantificering deugt volgens hem niet, en dat zou hier en daar kunnen leiden tot overdreven hoge investeringen in extra waterzuivering.

 

De Australiërs analyseerden 87 wetenschappelijke publicaties op dit gebied. Ze concluderen dat in minder dan 5 procent van de gevallen expliciet rekening is gehouden met internationaal geaccepteerde richtlijnen op het gebied van ‘experimental design’.

 

In verreweg de meeste gevallen verloopt de monstername ‘according to existing tradition or standard laboratory protocols’. Wat dus in het ergste geval neerkomt op botweg een paar keer een hoeveelheid water in een monsterflesje scheppen, en daarna de resultaten uitmiddelen.

 

Helaas zijn rioolwaterstromen een stuk minder homogeen dan dat ze er op het eerste gezicht uitzien. De toiletten die er op uitkomen, worden immers niet continu doorgetrokken. Ook bedrijven lozen niet continu dezelfde hoeveelheid water.Dat leidt tot wilde fluctuaties in de watersamenstelling. De kans dat je in je flesje nét iets opvangt dat veel meer medicijnresten bevat dan gemiddeld, is dus levensgroot.

 

Om hun punt duidelijk te maken hebben Ort en collega’s zelf uitgeprobeerd wat er gebeurt als je hetzelfde riool op verschillende manieren bemonstert. Ze komen tot de conclusie dat de verschillen in gemeten concentraties kunnen variëren van ‘niet significant’ tot meer dan 100 procent.

 

Gesuggereerd wordt dat je met intervallen van 5 minuten of minder moet bemonsteren om een betrouwbaar beeld van de fluctuaties te krijgen. Traditioneel wordt gewerkt met intervallen van een half uur of meer, wat dus meetfouten kan opleveren die je zelfs met de beste statistische methoden niet weggepoetst krijgt.

 

bron: naturenews

Onderwerpen