Het voormalig woonhuis van zowel Franciscus Sylvius als Herman Boerhaave is uitverkoren tot Nationaal Chemisch Erfgoed 2022. Maar het pand aan het Rapenburg 31 in Leiden was veel meer dan alleen een chique residentie van twee baanbrekende wetenschappers.

1664 - Sylvius - Leiden - Rapenburg 31

1664 - Sylvius - Leiden - Rapenburg 31

Het pand uit 1664 aan het Rapenburg 31, Leiden. Gebouwd in opdracht van Franciscus Sylvius en later ook eigendom van Herman Boerhaave.

Een prachtig, voornaam pand op nummer 31 aan het al even voorname Rapenburg in Leiden ontvangt dit jaar het predicaat Nationaal Chemisch Erfgoed. Die status dankt het aan twee voormalige eigenaren en bewoners, de illustere Leidse hoogleraren Franciscus Sylvius (1614-1672) en Herman Boerhaave (1668-1738). Dat het pand uit 1664 een erfgoedstatus verdient lijkt duidelijk, maar is een woonhuis van wetenschappers, die weliswaar ook actief waren in de chemie, voldoende voor een erkenning als chemisch erfgoed? ‘Ja, Rapenburg 31 is een heel logische keuze’, zegt wetenschapshistoricus Ruben Verwaal beslist.

Het was namelijk veel meer dan alleen een woonhuis, aldus Verwaal die momenteel als research fellow is verbonden aan Durham University in het VK en daarnaast conservator is bij het Erasmus MC. ‘Rapenburg 31 werd gebouwd in opdracht van Sylvius en hij liet in het huis ook drie kamers bouwen die dienst deden als laboratoria. Er was een destilleerkamer, een kamer met verschillende ovens en nog een ruimte om proeven te doen. Hij gebruikte deze ruimtes onder meer om geneesmiddelen te maken, want hij was naast hoogleraar geneeskunde ook actief als arts, maar hij ontving ook studenten bij hem thuis om in de labs te werken als aanvulling op zijn colleges in de aula van de universiteit.’

‘Sylvius’ combinatie van anatomie en scheikunde was echt vernieuwend’

De Leidse universiteit had in die tijd geen eigen laboratoria, maar dankzij de voortdurende lobby van Sylvius werd besloten om in de Botanische Tuin een lab te bouwen. Dat was in 1669 klaar voor gebruik, maar helaas is daar niets van bewaard gebleven.

Maagsap

Dat Sylvius zich inspande om laboratoria van de grond te krijgen laat volgens Verwaal zien waarom hij zo belangrijk was voor de chemie en de wetenschap in het algemeen. In Nederland en daarbuiten. ‘Sylvius introduceerde de chemie in de geneeskunde. Natuurlijk gebruikten apothekers al chemie om medicijnen te maken, maar Sylvius paste chemie toe op het lichaam. Hij stelde dat chemie essentieel was om de processen in het lichaam te begrijpen. Die combinatie van anatomie en scheikunde was echt vernieuwend.’

Herman Boerhaave by Cornelis Troost]

Herman Boerhaave door Cornelis Troost

Beeld: Collectie Rijkmuseum Boerhaave

Portret uit 1735 van Herman Boerhaave door Cornelis Troost.

Samen met zijn studenten voerde Sylvius veel analyses uit op allerlei lichaamssappen. Hij onderzocht maagsap, speeksel, alvleeskliersap etc. Op basis van die proeven kwam Sylvius tot een theorie dat alle sappen in het lichaam bestaan uit basen en zuren en dat spijsvertering een fermentatieproces is. Daar kreeg hij niet meteen de handen voor op elkaar. ‘Er waren in zijn tijd nog veel aanhangers van de oude vier humeurentheorie en je had ook nog de mechanisten volgens wie het lichaam echt een machine was die uit radertjes en dergelijke bestond.’

portret van Franciscus le Boë Sylvius

Portret van Franciscus le Boë Sylvius

Beeld: Collectie Rijksmuseum

Prent uit 1659 van Franciscus Sylvius door Cornelis van Dalen.

Dat ook Sylvius niet volledig gelijk had, doet aan het belang van zijn werk niets af, vindt Verwaal. ‘Zijn inzicht dat chemie nodig is om fysiologie te begrijpen was echt baanbrekend. Bovendien, en dat deed ook niet iedereen, was Sylvius heel actief in het publiceren van zijn ideeën. Hij werd daardoor echt een beroemdheid en mede dankzij hem beleefde de Leidse Universiteit een gouden periode waarin studenten en wetenschappers vanuit heel Europa naar Leiden kwamen. ‘Eigenlijk wist alleen Herman Boerhaave een halve eeuw later Sylvius’ statuur en aantrekkingskracht te evenaren.’

Rechtszaak

Laboratorium

Laboratorium

Beeld: Collectie Universiteitsbibliotheek Gent

Studenten in het lab in de Botanische Tuin. Uit: Herman Boerhaave, ‘Institutiones et experimenta chemiae’, (‘Paris’, 1724).

Maar voordat Boerhaave in beeld komt op Rapenburg 31, is het pand om nog een reden een bijzondere plek. Als in 1669 de echtgenote van Sylvius overlijdt trekken twee zussen, Catharina en Johanna Agache, bij hem in om voor het huishouden te zorgen. Maar ze werken ook in de labs en maken onder meer het beroemde ‘vluchtig zout van Sylvius’ dat als medicijn werd verkocht. Na het overlijden van Sylvius in 1672 zetten de zussen Agache de productie en verkoop van het medicijn voort.

Maar dat valt niet in goede aarde bij een nicht van Sylvius, Anna Maria Rouyers, die van mening is dat de rechten op dit product aan haar, als erfgenaam, toekomen. Ze spant een rechtszaak aan en wint die ook. De zussen krijgen een jaarsom ter vergoeding, maar mogen het middel niet meer maken. Pech voor hen, maar dankzij deze rechtszaak weten we wel dat de zussen Agache actief waren als chemicus – ze zijn daarmee vooralsnog de eerste vrouwen in Nederland van wie we dat weten.

Standaardwerk

We maken een sprong in de tijd, naar 1730. Dan betrekt arts/anatoom/(klinisch) chemicus/plantkundige Herman Boerhaave, op dat moment een van de toonaangevende wetenschappers in Europa, Rapenburg 31. Wilde hij dit pand hebben omdat de grote Sylvius hier had gewoond? ‘Dat is een nogal romantische gedachte’, zegt Verwaal. Hij ziet eerder pragmatische motieven. ‘Boerhaave bezat een buitenplaats in Oegstgeest, maar hij had ook een huis in de stad nodig voor zijn werk aan de universiteit.’

Dat het dit huis werd, heeft ongetwijfeld ook met de behoefte aan status te maken, denkt Verwaal. ‘Het Rapenburg was dé plek voor Leidse hoogleraren en waarschijnlijk was het toen net als nu op de huizenmarkt: als er zo’n gewilde plek beschikbaar komt, moet je er snel bij zijn.’ Opvallend genoeg had Boerhaave vlak hiervoor, in 1728, afstand gedaan van zijn leerstoel chemie. Daardoor kreeg hij de tijd om eindelijk zijn beroemde boek Elementa chemiae te schrijven. Verwaal: ‘Dat gebeurde dus in Rapenburg 31. Het boek had een enorme impact, het bleef gedurende de rest van de achttiende eeuw het standaardwerk over chemie.

‘Boerhaave was bescheidener en meer rigide in zijn methodes’

Rigide

De laboratoria van Sylvius waren inmiddels waarschijnlijk verdwenen uit het huis, maar Boerhaave nam bij zijn benoeming in 1718 als hoogleraar chemie wel meteen de labs in de Botanische Tuin, ook een erfenis van Sylvius, onder handen. De labs werden flink uitgebreid en gemoderniseerd. Zo lopen er diverse verbindende lijnen tussen de twee, maar Verwaal ziet ook duidelijke verschillen. ‘Boerhaave was het op een aantal fronten oneens met Sylvius. Hij vond dat Sylvius te snel conclusies trok en te veel op basis van analogieën te werk ging. Boerhaave was in die zin bescheidener en meer rigide in zijn methodes. Hij vond dat je niet slechts één proef, maar heel veel proeven moest doen, voordat je tot een conclusie kon komen. Veel monsters nemen en alles goed onderzoeken, dat was Boerhaaves aanpak.’ Die inzichten hebben aan actualiteit nog niets ingeboet.

W.H. von Hohberg-Adelichen Land- end Feldleben

W.H. von Hohberg-Adelichen Land- end Feldleben

Beeld: Wolfgang von Hohberg, Georgica curiosa, (Neurenberg, 1682)

Vrouwen aan het werk met een vroegmoderne destillatieopstelling. Vrouwen waren vaak betrokken bij de productie van plantenextracten en geneesmiddelen. Deze afbeelding stamt uit dezelfde periode dat de zussen Catharine en Johanna Agache meewerkten in de labs van Franciscus Sylvius.

 

Onthulling Nationaal Chemisch Erfgoed