Kun je als chemische industrie tegelijk duurzaam en concurrerend zijn? In Zuid-Limburg gaan ze het proberen, onder leiding van Robert Claasen. ‘De kracht van onze ideeën moet uiteindelijk bedrijven overtuigen.’

Samenwerking is hét toverwoord voor Robert Claasen (51). Sinds februari dit jaar zwaait hij de scepter over het Chemelot-bedrijventerrein in Sittard-Geleen. Voor het eerst sinds de hele locatie nog van DSM was, heeft ze daarmee weer een algemeen directeur.

Het heeft alles te maken met het visiedocument Chemelot 2025, dat draait rond de ambitie in 2025 de meest duurzame én meest concurrerende chemielocatie van West-Europa te zijn. Dat lijkt een lastige opgave: de skyline van Chemelot wordt nog altijd beheerst door klassieke petrochemie die ooit van DSM is geweest en tegenwoordig grotendeels toebehoort aan kunststoffabrikant Sabic en kunstmestproducent OCI Nitrogen. Het plan heeft alleen kans van slagen als alle aanwezigen zo veel mogelijk restwarmte en andere stromen onderling uitwisselen en bovendien elkaars kennis optimaal benutten om efficiënter te kunnen werken.

Iemand moet dat coördineren. En die persoon is Claasen, ooit begonnen als chemisch technoloog, maar al heel lang actief als manager, onder meer via een maatschap van interimdirecteuren. Uiteindelijk had hij zo ook kunnen belanden bij een verzekeraar. ‘Maar de chemie heeft mijn hart. Het is een industrie die mij heel erg aanspreekt.’

Hij staat ons te woord in het eind 2016 geopende Center Court op Brightlands Chemelot Campus, verrezen op de plek van het voormalige DSM-bedrijfs­rest­aurant. De hoogbouw biedt niet alleen plek aan DSM-onderzoekers, maar ook aan honderden studenten van onder meer Maastricht University en Zuyd Hoge­school. ‘Je kunt op verschillende manieren naar deze locatie kijken. Je kunt fabrieken en een campus zien, maar ook een verzameling competenties. Een plek voor innovatie en verbetering’, stelt Claasen. ‘Wat ons naar mijn idee uniek maakt, is dat we hier echt alles naast elkaar hebben, van idee tot aan efficiënt werkende fabriek. En dat alle verschillende partijen samenwerken om die competenties in de lucht te houden.’

 

Geef eens concrete voorbeelden van die samenwerking.

‘Onderhoud is een goed voorbeeld. We hebben hier een asset health center dat kijkt naar de ‘gezondheid’ van fabrieken. Met big data kunnen we redelijk goed voorspellen op welk moment dingen echt toe zijn aan revisie. Van preventief onderhoud ga je op die manier naar ‘predictief’ onderhoud. Dat is typisch iets waarbij partijen van elkaar kunnen leren: een warmtewisselaar in plant A kan best hetzelfde faalmechanisme hebben als die in plant B, ook al gaan er verschillende vloeistoffen doorheen.

 

‘Wij zijn een van Nederlands best bewaarde geheimen’

En we hebben één brandweer voor de hele site, en één koepelvergunning. Geza­menlijk houden we competenties in de lucht op het gebied van milieu en veiligheid, die kleinere partijen moeilijk op eigen kracht zouden kunnen regelen. En omdat het partijen van elkaar afhankelijk maakt, zorgt het ook voor sociale controle: ze houden elkaar in de gaten. Dankzij deze constructie hebben we Sekisui kunnen binnenhalen, een Japanse kunstharsproducent. Als die met nul had moeten beginnen en een eigen vergunning had moeten aanvragen, had het een stuk langer geduurd eer hij kon opstarten.’

 

Waar zijn jullie hier vooral goed in?

‘Wat mij betreft in twee zaken: nieuwe technologieën opschalen, en wat we met een goed Nederlands woord ‘debottle­necken’ noemen. Dat laatste leg ik altijd uit aan de hand van elektrische auto’s. De opschaling van de Tesla is gelukt, maar pas als hij 1.000 km kan rijden en net zo duur is als een gewone auto concurreert hij daarmee. Ik noem het altijd de bloed-, zweet- en tranencompetentie: elke dag proberen meer uit processen te halen.

Een ander voorbeeld is de koeltoren. Frederik van Iterson heeft die hier in Geleen uitgevonden, begin vorige eeuw. Ook die verbeteren we nog elke dag, alleen doen we het nu met sensoren en big data.’

 

Je kunt die koeltorens ook zien als een schoolvoorbeeld van energie­verlies: er ontsnapt warmte uit. Hoe verenig je installaties die tientallen jaren geleden zijn ontworpen met de duurzaamheidsgedachte?

‘Naar mijn idee is dat hetzelfde als de vraag of je nog in een benzineauto kunt rijden. De vraag is niet of dat nu nog kan. Ik denk dat de chemie als basisindustrie verschrikkelijk belangrijk is, ook omdat er heel veel achter hangt. De vraag is hoe je de transitie op de juiste manier inzet, en met de juiste competenties. Dat loopt van kleine procesaanpassingen tot, op de langere termijn, nieuwe technologie.’

 

Een bedrijf als Sabic is intussen wel in handen van Saoedi’s die belang hebben bij het verkopen van olie.

‘Olie is niet de enige drijfveer, ook niet voor Sabic. Integendeel, stilstand is achteruitgang en ik weet dat iedereen werkt aan de volgende stappen. Ik ken geen bedrijven die op zoek zijn naar níet concurrerend en níet duurzaam. Niet voor niets hebben ze zich hier allemaal achter onze visie voor 2025 geschaard.’

 

Wat als de Trumps van deze wereld het duurzaamheidsbolwerk in elkaar laten storten?

‘Ik denk dat we ons dat niet kunnen veroorloven, en ik zie in Europa ook geen enkel signaal dat dat zou kunnen gebeuren. Sterker nog, je kunt dingen zien als een bedreiging, maar ook als een mogelijkheid. Als we ergens de kans hebben om stappen te zetten, dan is het hier in Nederland, juist omdat we al die competenties hebben en de chemische industrie vanouds sterk is.’

 

Onderling energie- en andere stromen koppelen, maakt je wel kwetsbaar. Volgens het visiedocument mag eigenlijk geen van de huidige Chemelot-bedrijven wegvallen.

‘Ja, maar integratie is tegelijkertijd een unieke manier om zo efficiënt mogelijk om te gaan met je energienet. En het product van de ene fabriek kan de grondstof zijn van de volgende. Bovendien heeft de onderlinge afhankelijkheid ons geleerd samen te werken, en die competentie is naar mijn idee verschrikkelijk belangrijk. Veel problemen kun je als chemisch ingenieur niet op je eentje oplossen, maar alleen door er veel meer disciplines bij te halen, multidisciplinair te denken en het breder op te pakken.’

 

Het visiedocument spreekt tevens van de noodzaak minstens twee grote bedrijven aan te trekken, waarvan één producten verwerkt die hier worden gemaakt. Gaat dat lukken?

 

 

Als zich een bedrijf aandient met een minder goede reputatie, zou je dat dan weigeren?

‘Ik verwacht niet dat dat soort partijen zich snel zullen aanmelden. De koepelvergunning is in zekere zin al een selectiecriterium. Nieuwkomers moeten zich aan dat regime houden. En ook onze omgeving houdt ons in de gaten. De reputatie van de een is de reputatie van ons allemaal.’

 

Je was een tijdlang voorzitter van NAP, het kennisnetwerk voor de procesindustrie. Wat heb je daarvan geleerd?

‘Onder meer dat de manier waarop wij samenwerken soms innovatie tegenhoudt. In de procesindustrie hebben we de neiging dingen helemaal zelf te willen bedenken. We bestellen een apparaat in plaats van een dienst, en verhinderen zo dat de leverancier ook zijn eigen kennis kan inbrengen. De vraag is hoe je die partijen beter met elkaar laat samenwerken. Wat dat betreft kunnen we leren van bedrijfstakken zoals de halfgeleiderindustrie, waar je ziet dat de klanten de R&D van een bedrijf als ASML betalen.

De campus heeft daarin een functie. Partijen bij elkaar brengen en ervoor zorgen dat ze überhaupt met elkaar in contact komen is vaak stap één. Daar kunnen heel interessante vernieuwingen uit voortkomen.’

 

Hoe trek je voldoende mensen aan om al dit moois te realiseren?

‘Om onze competenties over te dragen op de volgende generatie moeten we mensen warm zien te krijgen voor de techniek. Zelf ben ik ook chemische technologie gaan doen dankzij een leraar die me enthousiasme voor het vak wist bij te brengen.

Eigenlijk zijn wij hier een van de best bewaarde geheimen van Nederland. Ik zie elke dag dingen waarvan ik denk: wow, dat we dat hier hebben. Kijk bijvoorbeeld maar naar QCP, dat kunststof verpakkingsafval recyclet. Maar we brengen niet altijd naar buiten waar we allemaal mee bezig zijn.’

 

Vervolgens staat daar toch weer die grijze koeltoren uit grootvaders tijd.

‘We moeten het verhaal op de juiste manier zien te vertellen. Dat we die koeltoren optimaliseren met big data, geeft toch een ander beeld. En het begint al met de vraag wat er uit komt: vervuiling of gewoon waterdamp.’

 

Je zoekt dus vooral technisch talent. Maar zelf ben je vrij snel vanuit de techniek het management ingerold. En dat hoor je vaker van chemisch technologen.

‘Nou, dat weet ik niet. Ik denk wel dat een achtergrond als chemisch technoloog belangrijk is om een aantal vaardigheden binnen te krijgen. Analytisch denken, breed problemen oplossen en zo. Maar het is prima om met die achtergrond in te zetten op dingen waarvan je het gevoel hebt dat je daar beter in bent. Als je gaat werken, kom je er op een gegeven moment achter waar je sterktes liggen. Er is behoefte aan mensen die heel erg diep de inhoud in gaan, aan mensen met talent voor projectmanagement én aan mensen die de lijnmanagementbanen oppakken. Mijn oproep is altijd: doe waar je energie van krijgt.’

 

CV Robert Claasen

2017-heden: algemeen directeur, Chemelot

2015-heden: partner, Custom Management

2014-2016: directielid, Tebodin

1996-2014: diverse management­functies, DSM

1992-1996: procesingenieur, later manager, Tebodin

1990: studie chemical engineering, TU/e