Roy van der Meel (39) is universitair docent aan de Technische Universiteit Eindhoven, waar hij werkt aan nucleïnezuurgebaseerde geneesmiddelen.

Wat doe je precies?

‘Ik werk in de onderzoeksgroep precision medicine, waar we nanotechnologieën voor immunotherapie ontwikkelen. We willen deze technologieën kunnen vertalen van petrischaaltje naar toepassing in de mens. Immunotherapie is het immuunsysteem zo beïnvloeden zodat het zelf therapeutische werking heeft, bijvoorbeeld je immuunsysteem in staat stellen om zelf kankercellen te vernietigen. Je kunt het aanjagen wanneer het immuunsysteem te weinig doet of remmen als het te veel doet, zoals in auto-immuunziektes. Immuuncellen zitten in beenmerg of in de milt, dus je zult die cellen op die plek in het lichaam moeten bereiken. We maken kleine pakketjes waarmee we geneesmiddelen kunnen afleveren. Dus je hebt van twee of meerdere kanten kennis nodig. Ingenieurs, immunologen en artsen.’

Waar zijn die pakketjes van gemaakt?

‘Van vrijwel allemaal natuurlijke materialen; materialen die ook in je eigen lichaam voorkomen. Fosfolipiden, vetten, cholesterol… We kijken de kunst af van high-density lipoproteïnen, kleine vetbolletjes die cholesterol van en naar de lever vervoeren. Die deeltjes bestaan uit die ingrediënten waar die apolipoproteïnen omheen zitten als exoskelet. Maar die gaan ook reacties aan met immuuncellen. Daarmee kunnen we die nucleïnezuren afleveren aan specifieke immuuncellen.’

Hoe zorg je dat het pakketje op de juiste plek komt?

‘Wij weten niet precies welke compositie de beste is. We maken bibliotheken van nanodeeltjes waar we de compositie steeds net veranderen. Die gaan we screenen, testen ze op cellen of in proefdieren. Kunnen ze het mRNA afleveren en is er expressie? Waar komen ze terecht? We gebruiken beeldvormende technieken als fluorescentie en radioactiviteit. Dan kunnen we een selectie maken van de formuleringen die blijkbaar naar een bepaalde plek gaan en het kunnen afleveren. Je kunt composities screenen totdat je er een aantal vindt die niet alleen maar naar de lever gaan.’