Veel bekende onderzoekers hebben hun passie voor scheikunde te danken aan een enthousiaste docent op de middelbare school. Vier docenten over de leuke en minder leuke kanten van hun baan in het (vervolg)onderwijs.

Anja Palmans (28), universitair hoofddocent chemie aan de Technische Universiteit Eindhoven: ‘Chemie is als een nieuwe taal’

‘Lesgeven hoort erbij als je in het wetenschappelijk onderzoek blijft, dus op die manier ben ik erin gerold. Maar ik vind het heel leuk om te doen, want je ziet die jonge studenten echt groeien tot heel goede onderzoekers. Al tijdens het eerste practicum organische chemie zie je of ze de boel goed in de vingers hebben. Zelf heb ik ook een hoop geleerd door les te geven. Je denkt vaak dat je de stof begrijpt, maar je moet toch op een heel ander niveau gaan nadenken als je het die studenten wilt bijbrengen. Wel vind ik het nog vervelend om te werken met de digitale omgeving waarop wij iedere keer weer van alles moeten uploaden. Organische chemie draait toch vooral om oefenen en die structuren vaak tekenen, daar voegt zo’n digitale omgeving niks aan toe.

Ik merk wel dat de ene student meer voorkennis heeft dan de andere. Zelf ben ik in België opgegroeid en daar was het niveau van de exacte vakken op de middelbare school volgens mij hoger omdat wij meer natuurkunde en wiskunde kregen. Zeker voor een studie chemische technologie heb je dat echt nodig. In Nederland loopt het niveau tussen de verschillende middelbare scholen volgens mij nogal uiteen. De docent is er heel bepalend voor of iemand goed voorbereid komt of niet. Maar als je als student serieus studeert en elke week je stof bijhoudt, is het prima te doen. Chemie is als een nieuwe taal die je moet leren, en dat lukt alleen door hard te werken en veel te oefenen.’

Evi Beyers (36), docent aan het Koninklijk Atheneum Ekeren: ‘Docent zijn moet echt bij je passen’

‘Na mijn doctoraat aan de Universiteit van Antwerpen heb ik een tijdje gewerkt als assistent en ben ik in aanraking gekomen met lesgeven. Dat beviel me zo goed dat ik uiteindelijk het onderwijs in ben gegaan. Ik had misschien op de universiteit kunnen blijven om les te geven, maar daar was op dat moment geen plek. En als hoogleraar ben je ook meer tijd kwijt aan je onderzoeksgroep managen dan aan daadwerkelijk lesgeven. Ik vind juist de betrokkenheid met de leerlingen leuk, dat je echt kennismaakt met hun leefwereld. Dit betekent in de praktijk ook weleens dat je hun problemen mee naar huis neemt en dat maakt de baan soms zwaar. Maar als je dit werk leuk vindt en het met passie doet, dan is het alle moeilijkheden waard.

Ik houd van de vrijheid in de klas, het is daar mijn domein en ik mag zelf tot op zekere hoogte bepalen wat ik doe. En ik kan zelf indelen wanneer ik bijvoorbeeld ga nakijken of mijn les voorbereid. Je hoort vaak het cliché over veel vakantiedagen, maar daarvoor zou ik het niet doen. Ook in de vakanties ben ik bezig met mijn lessen. Toch kan ik het vak aan iedereen aanraden. Maar het moet wel bij je passen, anders houd je het niet vol. Sowieso moet je als student iets kiezen wat echt bij je past. Scheikunde is een mooi vak, maar je bent er wel veel uren op een dag mee bezig, dus je moet oprecht geïnteresseerd zijn.

Joris van Elferen (36), docent aan het Mondial College in Nijmegen: ‘Ik wil tonen hoe leuk en divers de chemie is’

‘Na mijn vwo-opleiding heb ik de lerarenopleiding gevolgd, dus ik koos in eerste instantie voor het docentschap. Uiteindelijk besloot ik daar om me te specialiseren in scheikunde. Dat komt door mijn vader, die is zelf chemicus, dus de fascinatie voor chemie is met de paplepel ingegoten. Ik vind het fantastisch om leerlingen diezelfde fascinatie mee te geven. Zo behandel ik in de les jaarlijks onzinreclames, zodat ze beter leren hoe de wereld om hen heen in elkaar steekt. Ze leren sowieso sneller als ze de stof herkennen en kunnen toepassen in hun eigen wereld.

Het grote nadeel van docent zijn vind ik het nakijken, ik vind het naar om leerlingen slechte cijfers te moeten geven. Terwijl je bij scheikunde voor een groot deel het trucje moet kennen. Ik maak altijd een overzicht van de connecties tussen de verschillende onderdelen en begrippen, dat helpt enorm. Maar ik vind ook dat we leerlingen op de middelbare school eigenlijk nog niet met zo’n grote hoeveelheid kennis moeten belasten. We moeten het vak toegankelijker maken, zodat meer scholieren het kiezen en uiteindelijk meer studenten scheikunde gaan studeren. Nu staat het bekend als een moeilijk vak door pittige onderdelen als stereo-isomerie, terwijl het gros daar nooit meer iets mee doet. We moeten meer laten zien hoe divers en leuk de chemie is, die details kunnen ze leren in hun vervolgstudie chemie. Dit vergt ook aanpassing op hbo’s en universiteiten, maar volgens mij hebben die wel mogelijkheden om dat op te vangen. Nu moeten ze ook al de verschillende achtergronden van eerstejaarsstudenten rechttrekken.’

Imanol Michelena (64), opleidingshoofd biomedische laboratoriumtechnologie en chemie aan de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen: ‘Studenten houden mij jong’

‘Als opleidingshoofd geef ik graag les aan eerstejaarsstudenten. Dat is volgens mij belangrijk, dan leren ze mij kennen en stappen ze makkelijker op mij af als er iets aan de hand is. En natuurlijk leer ik hen ook kennen. Er komt de laatste jaren wel steeds meer administratie bij kijken, we moeten van alles registreren. Maar het grote voordeel is dat de studenten mij jong houden. Die eerstejaars zijn altijd dezelfde leeftijd, en dat verplicht mij om mezelf vragen te blijven stellen en me aan te passen aan hun belevingswereld. Ik ga graag discussies met ze aan en gebruik steeds meer interactieve formats. Die studenten zitten toch twee uur lang te luisteren, met een interactieve quiz af en toe houd je ze wakker. Natuurlijk gaat het dan wel inhoudelijk over scheikunde, het zijn niet gewoon spelletjes.

Ik geef inmiddels al zo’n veertig jaar les en zie wel dat de studenten tegenwoordig anders zijn dan vroeger. Maar dat wil niet zeggen dat het niveau minder is of dat ze minder voorbereid zijn. We zien dat studenten vaker een bijbaan hebben en meer naast hun studie willen doen, dat was vroeger heel anders. Het verandert de betrokkenheid en de hoeveelheid tijd die ze voor hun studie hebben. Ze willen ook minder simpelweg blokken, maar meer begrijpen waarom dingen werken zoals ze werken en wat ze eraan hebben. Dat vind ik geen slechte trend. En als ze gemotiveerd zijn, komen ze er altijd wel.’

Onderwerpen