Bij CRISPR/Cas bepaalt de lengte van het doelzoekende RNA of er wel of geen DNA wordt verknipt. Dat betekent dat je voor knippen en regelen gewoon hetzelfde Cas9-eiwit kunt gebruiken, schrijven George Church en collega’s van het Wyss Institute in Nature Methods.

Dat je ’s werelds populairste genenknipmethode ook kunt gebruiken om genen selectief aan en uit te zetten zonder ze te beschadigen, is al een tijdje duidelijk. In feite gebruik je dan alleen de doelzoekfunctie. Tot nu toe werd aangenomen dat je hiervoor een aangepast Cas9-eiwit moest gebruiken dat de knipfunctie mist.

Die doelzoekfunctie is gebaseerd op een stuk ‘gids-RNA’ dat normaal gesproken bestaat uit 20 basen. De basenvolgorde is complementair aan die van het DNA-fragment dat je wilt manipuleren. Eerder onderzoek leerde dat het met 18 basen ook nog goed werkt. Met 17 basen gaat het wat moeizamer en met 16 of minder wordt er vrijwel niets meer verknipt.

Voor de hand ligt dat dat komt doordat het gids-RNA het DNA niet meer kan vinden, maar Church gokte er op dat het probleem ergens anders zit.

Door Cas9 te koppelen aan een eiwit dat de genetische expressie sterk verhoogt, wist hij zijn gelijk aan te tonen. Met RNA’s van 20 of 18 fragmenten werd het DNA in een kweekje van menselijke cellen op de gebruikelijke wijze verknipt, maar met RNA’s van 16 of 14 fragmenten zag hij dat eiwit aan de slag gaan als teken dat Cas9 zijn doel wel degelijk had gevonden.

Vervolgexperimenten bevestigden dat je aan één knippende vorm van Cas9 in een cel genoeg hebt om tegelijk het ene gen te verknippen en het andere aan te sturen, simpelweg door passende RNA’s met verschillende lengtes in te voeren.

Het betekent tevens dat je muizen en andere proef-organismen nog maar één keer hoeft te verbouwen om ze hun eigen Cas9 te laten aanmaken.

bron: Wyss Institute