Eén enkele transcriptiefactor genaamd AP1 bepaalt of planten bloeiende bloemen ontwikkelen of blijven steken in het stadium van bloemkool. Wanneer het in actie komt schakelt dit eiwit een duizendtal verschillende genen aan of uit, zo melden Wageningse onderzoekers deze week in Science.

Volgens prof. Gerco Angenent, die samen met zijn Spaanse collega José Luis Riechmann het onderzoek begeleidde, kunnen plantenveredelaars hier ongetwijfeld hun voordeel mee doen.

 

Bekend was al dat AP1 bij veel plantensoorten de zogeheten bloei-inductie laat overgaan in een vervolgproces dat uiteindelijk leidt tot de vorming van bloemen. Bloemkoolplanten missen het gen dat codeert voor AP1 en komen daardoor nooit aan bloemen toe; het blijft bij een bos mislukte knopjes die samen de bloemkool vormen.

 

Hoe AP1 dat precies aanpakt, is nu tot in detail opgehelderd. De onderzoekers keken naar de zandraket (Arabidopsis), een ver familielid van de bloemkoolplant. Hiervan bestaat een gemuteerde variant die ook een soort mini-bloemkooltjes aanmaakt omdat AP1 niet goed werkt.

 

In Wageningen zijn ze er nu in geslaagd om een methode te ontwikkelen waarmee alle AP1-moleculen in die bloemkooltjes in één keer weer gaan functioneren. Zo was precies te zien op welke andere genen dat effect heeft.

 

Dat zijn er dus een stuk of duizend, en de effecten blijken tweeledig. Het eerste uur na de behandeling worden vooral genen afgeremd, en zoals te verwachten was zijn dat voornamelijk genen die bij de bloei-inductie betrokken zijn. Op dat moment stopt de plant tijdelijk met de vorming van groene bladeren en begint voorzichtig met knopvorming.

 

Na ongeveer twee dagen worden juist genen áángezet. En dat zijn dan met name genen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van de kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en het vruchtbeginsel.

 

bron: WUR

Onderwerpen