De Amerikaanse kunstschilder Jackson Pollock moet een autodidact op het gebied van vloeistofdynamica zijn geweest. En niet eens zo’n slechte ook, claimt Harvard-mathematicus Lakshminarayanan Mahadevan in het tijdschrift Physics Today.

Het zou kunnen betekenen dat je het als hedendaagse kunstschilder altijd nog bij NWO kunt proberen wanneer je geen cultuursubsidie meer krijgt. Het slechte nieuws is dat NWO óók onder Halbe Zijlstra valt.

Pollock (1912-1956) hield er gedurende enkele jaren een aparte schildertechniek op na. Hij legde zijn doeken plat op de vloer, doopte een roerhoutje in een pot huis-, tuin- en keukenverf, en liet die verf dan in straaltjes op het doek lopen. Iets waar hij uiteindelijk de bijnaam ‘Jack the Dripper’ aan overhield. Er is wel eens 140 miljoen dollar voor zo’n schilderij betaald, het hoogste bedrag uit de geschiedeins van de schilderkunst.

Mahadevan toont nu aan dat Pollock uiterst handig gebruik maakte van natuurlijke instabiliteiten die in zo’n vloeistofstroom optreden, en die onder meer afhankelijk zijn van de viscositeit van de verf en de snelheid waarmee je die van het stokje af laat lopen.

 

Deze video van de University of Toronto laat een voorbeeld zien:

De publicatie suggereert dat Pollock, die geen bèta-achtergrond had, eindeloos moet hebben geëxperimenteerd om te ontdekken welke effecten hij kon creëren met verschillende verfsoorten en bewegingen. Hij moet daarna de truc bijzonder goed in de vingers hebben gehad.

Pas een paar jaar na zijn dood verschenen de eerste kwantitatieve beschrijvingen van deze vorm van vloeistofdynamica. Het heeft nog decennia geduurd eer ze er helemaal uit waren.

 

bron: Harvard

Onderwerpen