Van goedkope houtsoorten kun je een constructiemateriaal maken dat zich kan meten met titaniumlegeringen uit de luchtvaartindustrie. Kwestie van gedeeltelijk oplossen en dan flink persen, schrijven Liangbing Hu en collega’s van de universiteit van Maryland in Nature.

Ze koken hun eiken-, grenen-, linden-, ceder- of populierenhout eerst in een oplossing van NaOH en Na2SO3 in water. Cellulose kan daar veel beter tegen dan hemicellulose en lignine; die laatste twee componenten lossen dus grotendeels op zodat je een poreuze massa overhoudt die voornamelijk bestaat uit parallelle cellulose-nanovezels.

Vervolgens knijp je deze structuur plat in een tot 100 °C verwarmde pers, haaks op de groeirichting van het hout. De dikte neemt met ongeveer 80 % af, de holtes verdwijnen, de resterende celwanden worden gekraakt en de cellulosevezels komen dusdanig dicht op elkaar te liggen dat zich onderling waterstofbruggen kunnen vormen.

Om het resultaat te vervormen moet je de cellulosevezels langs elkaar laten schuiven. En daarvoor moet je nu heel veel waterstofbruggen tegelijk verbreken. Hu claimt dat de treksterkte , vergeleken met onbehandeld hout, met maximaal 11, 5 keer toeneemt tot 587 MPa. Daarmee zit je op het niveau van hoogwaardige metaallegeringen, met het verschil dat je het hout maar in één richting volop kunt belasten.

Je kunt er echter ook lichtgewicht pantserplaten van maken door een aantal lagen op elkaar te plakken waarbij je de vezelrichting telkens een kwartslag laat draaien.

bron: Nature, Science Alert