NWO wil dat gepromoveerde wetenschap­pers hun subsidie-aanvragen beter gaan afstemmen op de Europese geldstromen. Hoe zien Nederlandse en Vlaamse onder­zoekers hun kansen in Europa?

Het aantal gepromoveerde onderzoekers dat wetenschappelijk onderzoek wil bedrijven, neemt in West-Europa almaar toe, terwijl het daarvoor beschikbare onderzoeksbudget in Neder­land en Vlaan­deren in de loop der jaren niet of nauwelijks steeg. Een moordende concurrentie om onderzoeksfinanciering is het gevolg.

NWO wordt zodanig overstelpt met subsidieaanvragen dat de organisatie onlangs maatregelen bekendmaakte om de hoge aanvraagdruk op de eigen organisatie te verminderen. In het bijbehorende rapport zegt NWO te streven naar een honoreringspercentage van minimaal 25 %. Nu is dat bij veel aanvraagrondes minder dan 15 %.

Verkennen

In Vlaanderen lag de slagingskans volgens Sofie Thijs, microbioloog aan de Universiteit Hasselt, bij de laatste aanvraagronde voor postdoctorale onderzoeksbeurzen bij onderzoeksfinancier FWO op een kleine

28 %. Haar voorstel haalde het niet, zodat zij voor haar salaris noodgedwongen langer een aanslag doet op het onderzoeksbudget van haar afdeling. Thijs: ‘Dat is geen aangename gedachte, maar ik aanvaard de mogelijkheid die mijn promotor biedt en wil een aanvraag voor een ERC Starting Grant indienen.’ Dus bereidt Thijs zich voor op een substantieel verblijf in het buitenland, een vereiste voor die Europese subsidie.

 

‘Europese onderzoeksfinanciering biedt geen structurele oplossing’

Eerder verkende Thijs andere Europese subsidiemogelijkheden, omdat buiten het FWO binnen Vlaanderen vrijwel geen financieringsmogelijkheden meer zijn. ‘Voor grensoverschrijdende samenwerking tussen bijvoorbeeld Vlaanderen en Nederland kun je denken aan Interreg-subsidie. Maar dan moet je bedrijven vinden die 50 % eigen funding kunnen inbrengen en dan nog is Vlaamse of provinciale cofinanciering niet evident.’

De microbioloog deed ook een aanvraag in het kader van ERA-NET (European Research Area Network; een financiering in het kader van Horizon2020, red.). De financiering daarvan loopt in Vlaanderen via het FWO. ‘Bij het FWO hoorde ik dat er geld was om van alle ingediende projecten er precies één te honoreren. Dat maakt het zeker niet makkelijk om als jonge onderzoeker met een innovatief idee de competitie aan te gaan met gevestigde waardes.’

Minder aanvragen

NWO stelt onder meer voor om de call for proposals van de nationale Veni-, Vidi-, en Vici-subsidies af te stemmen op die van de ERC Starting en ERC Consolidator Grants. NWO gaat geld reserveren om onderzoekers die excellent scoren bij aanvragen voor die Euro­pese grants, maar toch geen Europese honorering krijgen, alsnog een Nederlandse subsidie te geven. Maar dan alleen als zij niet tegelijk ook al een aanvraag voor een Veni, Vidi of Vici hadden gedaan. ‘Deze maatregel heeft als voordeel dat onderzoekers slechts één aanvraag hoeven te schrijven’, schrijft NWO. Een ander voordeel is dat NWO een stuk minder subsidieaanvragen krijgt te verwerken als onderzoekers maar vooral Euro­pese grants aanvragen en het ERC-systeem de selectie doet.

 

‘Een ERC grant geeft je relatief veel vrijheid’

‘Een ERC grant is de moeite waard, die geeft je als onderzoeker relatief veel vrijheid’, vertelt biochemicus Bert Janssen, die in 2015 een ERC Starting Grant verkreeg, nadat hij in 2012 de start van zijn onderzoeksgroep aan de Uni­ver­siteit Utrecht financierde met een NWO Vidi. ‘Maar deze beurs krijgen was zeker niet eenvoudig. De aanvraagprocedure is een stuk uitgebreider dan bij NWO en kost ook veel meer werk om op te schrijven. Het is een competitie met een andere pool van onderzoekers. De slagingskans is op zijn best vergelijkbaar met de huidige slagingskans bij NWO’, meent hij. Janssen zou daarom niet zomaar iedereen aanraden om eerst een ERC grant aan te vragen. ‘Daar moet je vooraf echt goed over nadenken en je kansen afwegen.’

Janssen heeft op dit moment nog financiering tot 2021. Toch volgt hij met aandacht de huidige transitie bij NWO. ‘ERC grants kun je niet te kort na elkaar aanvragen. Daar zit een limiet op. Ik ben daarom erg benieuwd waar Nederland mee gaat komen, voor over een paar jaar.’

Meer basisfinanciering

Monique van der Veen, chemical engineer bij de TU Delft, verkreeg deze zomer een ERC Starting Grant. Ook zij spreekt van een uitgebreide, tijdrovende selectieprocedure. ‘Je moet het allemaal vooraf heel goed hebben doordacht. Wat ik wel heel fijn vond was het reviewer report achteraf. Dan zie je dat je het niet voor de procedure hebt gedaan, maar dat veel relevante wetenschappers écht goed naar je voorstel hebben gekeken. Dat maakt deze grant voor mij des te waardevoller.’

Van der Veen, die doctoreerde aan de KU Leuven en daar en bij het Max Planck Institute in Mainz een postdoc deed, benadrukt dat Europese onderzoeksfinanciering in haar ogen geen structurele oplossing voor krappe nationale budgetten biedt. ‘In Duitsland is duidelijk meer basisfinanciering. Je merkt daar hoe belangrijk dat is om de onderzoeksinfrastructuur in stand te houden. Je kunt mensen wel vragen Europees onderzoeksgeld binnen te halen, en ik denk dat Nederlandse onderzoekers in ons vakgebied daar al bovengemiddeld succesvol in zijn, maar als het je niet lukt om een eigen onderzoeksinfrastructuur overeind te houden, wat houdt die excellente onderzoekers met zo’n Europese grant dan nog in Nederland?’