In de VS is een heel goedkope en snelle manier bedacht om de hoeveelheid virus-RNA in een bloedmonster te bepalen. Het zou een prima hulpmiddel kunnen zijn bij de behandeling van aidspatiënten in ontwikkelingslanden, stellen de uitvinders in JACS.

Ze stelden hun zogeheten SlipChip twee jaar geleden voor het eerst voor in het tijdschift Lab on a Chip. Sindsdien is de chip wel een beetje geëvolueerd. Oorspronkelijk bestond hij uit twee rechthoekige glazen plaatjes die ten opzichte van elkaar konden verschuiven. Bij de nieuwste versie zijn het twee ronde plaatjes die ten opzichte van elkaar verdraaien, wat mechanisch veel makkelijker is te realiseren.

In beide plaatjes is een identiek patroon van putjes (‘wells’) geëtst. Het onderste plaatje bevat bovendien een netwerk van toevoerkanaaltjes die tussen de wells door lopen zonder dat ze daarmee in verbinding staan.

Een tefloncoating moet daarbij voorkómen dat er iets tussen de plaatjes door kan lekken.

De wells in het onderste plaatje vul je van tevoren met reagentia. Vervolgens schroef je het bovenste plaatje er op, zò dat de wells precies boven de toevoerkanaaltjes liggen. Via die kanaaltjes pomp je vervolgens die wells vol met het te analyseren monster. En daarna verdraai je het bovenste plaatje een paar graden, zodat de met monster gevulde wells precies boven die in het onderste plaatje komen te liggen, en in contact komen met de daar aanwezige reagentia. Waarna een kleur- of fluorescentie-effect moet verraden of er wel of niet iets reageert.

Het volgende filmpje maakt het wellicht iets duidelijker.

In JACS wordt nu uitgelegd hoe je dit principe kunt uitwerken tot een hiv-tester. Het idee is gebaseerd op de wetenschap dat een patiënt, wiens aids nog onder controle is, maar heel weinig viraal RNA in het bloed zal hebben. Zo weinig, dat je een redelijke kans hebt dat in een heel klein bloedmonster helemaal geen viraal RNA blijkt te zitten.

Dus voorzie je de SlipChip van een groot aantal wells in een aantal verschillende formaten, bijvoorbeeld 1, 5, 25 en 125 nanoliter. Onderin stop je PCR-reagentia die RNA kunnen omzetten in DNA met een fluorescent label.

Pomp je vervolgens een bloedmonster in de chip, dan zal in sommige wells wel RNA terecht komen en in andere niet. In de kleinste wells is de kans op de aanwezigheid van RNA uiteraard het kleinst.

Als je dus het aantal wells van elk formaat telt, dat na afloop fluoresceert als teken dat er wèl RNA in zat, dan kun je daaruit met statistische software afleiden wat de oorspronkelijke RNA-concentratie ongeveer moet zijn geweest.

Een groot voordeel is dat je over een enorm concentatiebereik kunt meten. De onderzoekers spreken van 520 tot 4.000.000 RNA-moleculen per microliter bloed. Daarbij is de nauwkeurigheid vergelijkbaar met die van de huidige lab-methodes, die vele malen duurder en omslachtiger zijn.

De onderzoekers zijn inmiddels een bedrijfje begonnen dat de SlipChip moet commercialiseren.

bron: C&EN

Onderwerpen