Aan biomarkers in het bloed kun je het risico aflezen dat iemand spontaan uit het leven stapt. De samenleving kan dan tenminste maatregelen nemen om betrokkene tegen zichzelf te beschermen, suggereert een Amerikaanse publicatie die zojuist is verschenen in Molecular Psychiatry.

Alexander Niculescu en collega’s baseren zich op twee soorten bloedmonsters. Om te beginnen analyseerden ze eens in de zoveel maanden het bloed van 9 mannelijke patiënten met een bipolaire stoornis. Die hebben vaak periodiek last van sterke suïcidale neigingen, terwijl ze de rest van de tijd helemaal geen gedachten in die richting hebben.

Vervolgens keken ze welke genen in de bloedcellen tot expressie kwamen, door amplificatie van het aanwezige RNA gevolgd door concentratiemetingen met behulp van microarrays. Inderdaad bleken er duidelijke verschillen op te treden op momenten dat mensen zelf aangaven dat ze heel erg down waren.

De gevonden verschillen werden geverifieerd aan de hand van bloedmonsters uit het mortuarium, van nog eens 9 mannen die er daadwerkelijk een eind aan hadden gemaakt.

Via een statistische analyse die wordt omschreven als ‘convergent functional genomics’ werd vervolgens vastgesteld welk gen de meeste voorspellende waarde had. Het blijkt SAT1 te zijn, wat staat voor spermidine/spermine N1–acetyltransferase 1.

De auteurs suggereren een verband tussen dit gen (en nog een paar genen met veel voorspellende waarde) en een signaalroute waarbij docosahexaeenzuur (een omega 3-vetzuur) betrokken is. Maar een beetje koffiedikkijken is dit wel.

Volgens de publicatie zijn er wereldwijd een miljoen gevallen van zelfdoding per jaar, plus een onbekend aantal mislukte pogingen. Dat aantal zou aantal flink zou kunnen worden teruggebracht als je het bloed van risicogroepen regelmatig checkt. Of je als samenleving zo’n test wel moet opdringen, is de volgende vraag.

bron: Indiana University

Onderwerpen