De één is voorvechter, de ander fel tegenstander; het afvangen en opslaan van koolstofdioxide verdient echter een genuanceerde benadering, zo was afgelopen week te horen op de grote Greenhouse Gas Technologies Control Conference (GHGT) in de Amsterdamse RAI.

Het meest aantrekkelijke van de koolstofdioxide opslag is wellicht dat het perspectief biedt op negatieve emissies.

 

In de Verenigde Staten ligt 5.800 km aan pijpleidingen voor het vervoer van koolstofdioxide. ‘Tussen 1986 en 2006 zijn er twaalf keer lekkages geweest, waarbij niemand gewond is geraakt’, vertelde John Gale, bij het International Energy Agency verantwoordelijk voor het onderzoek naar het broeikaseffect. ‘Dit staat in grote tegenstelling tot de 5.610 ongelukken die bij het netwerk van 800.000 km aan leidingen voor aardgas gebeurden, waarbij sprake was van 107 doden en 520 gewonden. Omgerekend per kilometer blijken koolstofdioxide pijpleidingen veel veiliger dan aardgasleidingen.’ Even later relativeerde Gale zijn conclusie enigszins, door erop te wijzen dat koolstofdioxideleidingen vooral door afgelegen gebieden lopen, waar de kans op incidenten kleiner is. Wat veiligheid betreft verwacht Gale ook bij de opslag van koolstofdioxide in reservoirs geen grote problemen. Als er al koolstofdioxide ontsnapt, zullen de eventuele gevolgen alleen op lokaal niveau merkbaar zijn.

 

De grote uitdaging van het afvangen en opslaan van de koolstofdioxide (Carbon Capture and Storage CCS) ligt volgens Gale in de vraag wat er gaat gebeuren bij schaalvergroting. Tot nu toe vindt de afvang bij relatief kleine industriële installaties of elektriciteitscentrales plaats. Voor het afvangen zijn drie technieken beschikbaar: een pre-combustion proces, een post-combustion proces en een oxyfuelproces. Bij pre-combustion (afvang voor verbranding) vindt eerst de vergassing van de brandstof tot syngas (CO2 en H2) als tussenproduct plaats. Een membraan zorgt vervolgens voor de afscheiding van waterstof. Een voorbeeld van een dergelijke toepassing is de Alstom Chilled Ammonia Pilot bij de Zweedse Karlshamn elektriciteitscentrale van E.on met een thermisch vermogen van 54 MW.

 

‘Het post-combustionproces, met de afvang van de koolstofdioxide na de verbranding, is alleen op schaalgrootte van 10 tot 20 MW toegepast’, aldus Gale, ‘terwijl het oxyfuelproces evenals slechts op kleine schaal is toegepast, zoals bij het Duitse proefproject Schwarze Pumpe proefproject van 10 MW.’ Bij dit laatste proces zorgt een membraan, dat voor de verbrandingskamer van de elektriciteitscentrale is aangebracht, voor de afscheiding van stikstof uit de toegevoerde lucht. Vervolgens verbrandt de fossiele brandstof met zuivere zuurstof. De verbrandingsgassen hebben een hoog gehalte aan koolstofdioxide, het is alleen nog noodzakelijk de waterdamp te verwijderen voordat het broeikasgas de bodem in kan.

 

Keywan Riahi, leider van het energieprogramma van het Oostenrijkse International Institute of Applied System Analysis, benadrukte dat het aanpakken van de problematiek bij de wortels moet gebeuren. De situatie is immers ernstig genoeg, tegen het jaar 2050 zal er mondiaal sprake zijn van een sterke verstedelijking. ‘Tegen die tijd moet ongeveer 2.500 gigaton koolstofdioxide de bodem in, dat is net zoveel als in de atmosfeer zit. Energiebesparing kan veel van de problemen oplossen’, aldus Riahi. ‘Tegen het jaar 2050 moeten we de elektriciteit voor vijftig procent uit duurzame bronnen halen. Het opslaan van koolstofdioxide uit fossiele elektriciteitscentrales is een tussenoplossing. Het opwekken van stroom uit biomassa in combinatie met CCS is het meest aantrekkelijk, want zo creëer je negatieve emissies.’

Onderwerpen