Zogenoemde A2-oermelk is moleculair bijna niet te onderscheiden van gewone melk. Positieve ervaringen berusten daarmee waarschijnlijk op het placebo-effect. ‘Voeding is geen farmacologie.’

Het leverde veel publiciteit en discussie op: de aankondiging dat de Nederlandse supermarkten Plus en Coop zogenoemde A2-melk gingen verkopen. ‘Oermelk in de supermarkt: speltbrood onder de zuivel’, kopte de nieuwssite van de NOS. En: ‘Mensen die nu last hebben van maag- of darmklachten na het drinken van reguliere (A1-)melk zouden hiervan gevrijwaard kunnen blijven bij het drinken van A2-melk.’

De melk is een initiatief van het bedrijf Blu Cow, dat een aantal geselecteerde veehouders melk laat leveren aan Vecozuivel. Zodoende liggen pakken A2A2 halfvolle melk sinds kort in het koelvak.

Boosdoener BCM7

In Australië en Nieuw-Zeeland is zulke melk al langer een commercieel succes. Dat succes is vooralsnog gebaseerd op marketing en wetenschappelijke theorieën, en geen gevolg van hard bewijs voor uitzonderlijke eigenschappen. Die theorieën concentreren zich rond een peptide dat ontstaat tijdens de vertering van het melkeiwit ß-caseïne. Het zeven aminozuren tellende ß-casomorfine-7 of BCM7 zien sommigen als een grote boosdoener.

En daarbij wordt A2-melk als alternatief gepresenteerd. A2 verwijst naar een variant van ß-caseïne, die geen BCM7 vormt bij de vertering. Dat is het gevolg van een puntmutatie. ß-caseïne telt zo’n 220 aminozuren en de A2-vorm verschilt slechts in een aminozuur. A2 heeft op positie 67 een proline, terwijl in A1 ß-caseïne een histidine zit. Die proline maakt dat sommige verteringsenzymen A2 niet op die plek kunnen doorknippen, waardoor BCM7 niet kan ontstaan.

BCM7 heeft biologische activiteit in cel-studies en dierproeven, die sommige onderzoekers vertalen naar gezondheidsrisico’s van gewone melk voor de mens, zoals darmproblemen, diabetes, hartziekte en zelfs autisme en schizofrenie.

 

Ik geloof niet dat één peptide zo’n groot effect kan hebben

Onduidelijkheid

‘Het zijn allemaal hypotheses,’ relativeert Kasper Hettinga, onderzoeker van melkeiwitten bij Food Quality and Design van Wageningen University & Research. ‘Het peptide kan inderdaad ontstaan bij de vertering van A1-caseïne. Maar er ontstaan ook duizenden andere peptiden. Het is een tussenproduct in de vertering en verdere afbraak gebeurt in de darm. We weten niet hoeveel BCM7 er ontstaat en hoe lang het aanwezig blijft.’

Onderzoek naar het peptide loopt volgens Hettinga al dertig jaar, maar er is nog altijd geen bewijs dat BCM7 via opname in de darmen in het menselijk lichaam terechtkomt. Er zijn wel dierproeven gedaan met het peptide, dat direct of via injectie is onderzocht, of met een dieet met grote hoeveelheden caseïne. ‘Dan kan de vertering anders verlopen, en dat is niet te vergelijken met normale melkconsumptie door een mens. Bovendien krijg je via de dagelijkse voeding duizenden verschillende peptiden binnen met biologische activiteiten waar we niks van weten. Voeding is geen farmacologie; ik geloof niet dat één peptide uit een enkel voedingsmiddel zo’n groot effect kan hebben.’

Hettinga sluit niet uit dat de vertering van A2-caseïne iets anders verloopt doordat het een andere driedimensionale structuur heeft. ‘Caseïne vormt in de maag een kaasachtige substantie, misschien dat daar een fysisch verschil zit tussen A1- en A2-melk omdat de aminozuurvolgorde verschilt, maar dat is nog niet onderzocht.’

Placebo-effect

Dat sommige mensen zelf uitermate positieve ervaringen hebben, kan te maken hebben met placebo-effecten, denkt Hettinga. De belangrijkste oorzaken van klachten na melkconsumptie zijn lactose- en afweerreacties tegen bepaalde melkeiwitten. En die zitten stuk voor stuk ook in A2-melk. ‘Ik krijg mails van mensen die schrijven dat ze door het drinken van A2-melk helemaal verlost zijn van hun koemelkallergie. Dat is heel bijzonder. Waarschijnlijk zijn ze nooit allergisch geweest.’