Frackingputten kweken een heel aparte bacteriepopulatie. En helaas is het er eentje die waterstofsulfide produceert zodat het leidingwerk in de put verrot en de olie en het gas verzuren, suggereert een publicatie in mSphere.

Eerder ontdekten Michael Wilkins en collega’s van Ohio State University al dat zulke bacteriepopulaties vaak worden overheerst door Halanaerobium, een extremofiel geslacht waar nog niet zo veel over bekend is. En dit keer hebben ze DNA verzameld in Halanaerobium-rijke frackingvloeistof uit een put in de staat Ohio, en gekeken wat ze aantroffen aan zwavelverwerkende genen.

Er bleken verschillende genen tussen te zitten voor rhodanase-enzymen die thiosulfaat reduceren tot sulfiet, én voor anaerobe sulfietreductases die sulfiet omzetten in sulfide. Er zijn aanwijzingen dat in de diepere aardlagen redelijk veel thiosulfaat ontstaat door oxidatie van ijzerdisulfide oftewel pyriet, en in principe kan Halanaerobium daar dus weer sulfide van maken. Maar dat zit dan niet meer gebonden in een onoplosbaar mineraal, maar vrij in de vloeistof.

In hoeverre dit in zo’n put echt gebeurt is niet te meten, maar in het lab blijkt Halanaerobium wel degelijk sulfide te kunnen produceren als je thiosulfaat door het water doet.

Als de bacteriën op deze manier de put verzuren, is het logisch dat de olie- en gasindustrie daar nooit iets van heeft gemerkt. Die ziet bacteriële sulfidevorming als een ernstig probleem maar neemt voetstoots aan dat er alleen sulfaatreducerende bacteriën voor verantwoordelijk zijn. Routinetestjes kijken dan ook alleen dáár naar. Zitten ze er niet, dan komt de aanwezige sulfide vást niet van bacteriën en heeft het dus geen zin om biociden door de frackingvloeistof te doen.

Doe dat toch maar wel, wil Wilkins maar zeggen.

bron: American Society for Microbiology