Het slijm van lijders aan taaislijmziekte is inderdaad behoorlijk taai, en lastig op te hoesten. Onderzoekers uit North Carolina kunnen dat voor het eerst daadwerkelijk meten, schrijven ze in PNAS.

Belangrijker is wellicht dat ze nu ook kunnen meten of geneesmiddelen het slijm voldoende verdunnen om het wél met hoesten los te krijgen.

Dat hoesten veroorzaakt gedurende korte tijd een sterke luchtstroming en volgens Michael Rubinstein en collega’s kunnen er dan op papier twee dingen gebeuren. Het slijm wordt losgerukt van het oppervlak en/of uit elkaar getrokken. Om daaraan te meten ontwierpen ze een peel test waarbij je in een slijmlaag poreuze cellulosegaasjes verwerkt die daar zeer goed aan hechten. Vervolgens meet je de kracht die nodig is om zo’n gaasje met slijm en al los te trekken.

De slijmlaag ligt daarbij op een kweekje van longepitheelcellen om de adhesieve krachten te kunnen meten. Voor meting van de cohesieve krachten doe je het slijm tussen twee gaasjes in, waarvan je het onderste vastplakt op een stevige ondergrond.

Het slijm komt uit een ander kweekje van (gezonde) longepitheelcellen, waarbij je achteraf het watergehalte vermindert om het op ‘ziek’ slijm te laten lijken. Maar met name voor de cohesieve test kun je ook slijm gebruiken dat echt uit patiënten komt.

De viscositeit van dat longslijm wordt vooral bepaald door mucine-eiwitten. Normaal bedraagt de concentratie maar 0,5 massa %. Dat is voldoende om het slijm te laten geleren tot een beschermende laag op het longweefsel, maar laag genoeg om de trilhaartjes (cilia) op dat weefsel in staat te stellen het overschot af te voeren. Hoesten is daarbij niet meer dan een back-upmechanisme. Bij patiënten met taaislijmziekte (cystische fibrose) en de longaandoening COPD is het mucinegehalte soms wel een factor 20 hoger en wordt het slijm zó dik dat de trilhaartjes zeker niets meer uitrichten en hoesten vaak ook niet helpt.

Om te beginnen laten de proeven zien dat de cohesieve kracht evenredig is met de mucineconcentratie. Dat was te verwachten, maar dat hetzelfde geldt voor de adhesie aan het epitheel ligt wat minder voor de hand. Bovendien nemen beide krachten toe naarmate je sneller trekt; volgens Rubinstein wordt dan een groter deel van de toegevoerde energie gedissipeerd in de viskeuze slijmmassa.

Of een luchtstroming met de heftigheid van een hoestbui het geconcentreerde slijm echt niet wegkrijgt, is (nog) niet te meten. Maar de inschatting is dat het slijm er inderdaad te taai voor is.

Belangrijk is ook dat berichten over pH-afhankelijkheid van de viscositeit niet blijken te kloppen. De mucineconcentratie verlagen helpt wél, bijvoorbeeld door met zout water het slijm te hydrateren.

Geneesmiddelen die mucine chemisch veranderen en zo de viscositeit op een andere manier verlagen, zijn natuurlijk ook een mogelijkheid.

bron: University of North Carolina