Elk ongeval binnen de chemische industrie is er een te veel. Maar welke wetten en praktische bezwaren staan de veiligheid nog in de weg?

‘In de laatste jaren van mijn studie ontploften Bhopal en Tsjernobyl. Sindsdien heb ik altijd gedacht: zonder chemie zijn we nergens, maar het zou toch wel zonder dit soort incidenten moeten kunnen’, begint Anne­mieke Nijhof, ceo van ingenieursbureau Tauw. Op verzoek van staatssecretaris Sharon Dijksma leidt ze de stuurgroep van het programma Duurzame veiligheid 2030, dat het aantal incidenten met schade voor werknemers, milieu en omwonenden binnen dertien jaar wil terugbrengen naar nul. ‘Er is eigenlijk maar één morele norm: we maken iets, we leveren iets, en het moet je ideaal zijn dat te doen zonder dat er onschuldige slachtoffers vallen.’

Het begon met een visiedocument, gedestilleerd uit interviews met een groot aantal betrokkenen, dat de noodzakelijk geachte acties uitsplitst over vijf roadmaps (zie kader). Tijdens een high level meeting in september hebben directeuren en bestuurders van betrokken bedrijven, kennisinstellingen en overheidsdiensten zich er massaal aan gecommitteerd.

 

Positieve tendens

Anno 2017 is het aantal incidenten bij zogeheten BRZO-bedrijven, die vallen onder het Besluit Risico Zware Ongevallen, al veel lager dan bij de start van het Responsible Care-programma, nu 25 jaar geleden. Ook de inspectiediensten signaleren een positieve tendens. De afgelopen twee jaar betrapten ze toch nog ruim de helft op fouten, maar voor het overgrote deel betrof dat administratieve missers. En die zijn nauwelijks te vermijden zolang de regels worden opgesteld en gehandhaafd door drie langs elkaar heen werkende minis­teries.

Er zaten echter ook ernstige overtredingen tussen, en de uitdaging is dáár een einde aan te maken. En te voorkomen dat het weer de verkeerde kant op gaat, maakt Nijhof duidelijk. ‘Als de energietransitie echt voet aan de grond krijgt, dan heeft dat gevolgen voor de toekomst van fossiel gedreven assets. Investeert de chemie nog afdoende in beheer en onderhoud of gaat ze verouderende installaties uitmelken? Zelf zegt de sector dat ze sluitend onderhoudsbeleid heeft. En als je vindt dat je dat goed in de vingers hebt, dan kun je je plannen en procedures toch ook delen met een overheid die zich er zorgen over maakt?’

Meer transparantie is de voor de hand liggende oplossing. Niet alleen voor deze vertrouwenskwestie, maar ook om het aantal incidenten verder terug te dringen. Neem een voorbeeld aan de burgerluchtvaart, aldus Nijhof. ‘Daar zeggen ze: wij concurreren niet op veiligheid. Als een KLM-piloot iets bijna fout ziet gaan, belt hij bij wijze van spreken meteen zijn collega bij Easy­Jet.’

Helaas zijn ver vooruitdenken en transparantie niet de sterkste punten van de chemie, ontdekte ze tijdens haar interviews. In de watersector, waar ze carrière maakte, heerst een andere sfeer. ‘Het polderen is daar letterlijk uitgevonden. Strategisch denken en tientallen jaren vooruit kijken is er normaal. Iedereen wil droge voeten en veiligheid. In de chemie, een concurrerende markt, is die gemeenschappelijkheid minder vanzelfsprekend. Er wordt heel veel over elkaar gepraat, maar weinig mét elkaar. De sector neemt veiligheid zeer serieus, maar heeft tegelijkertijd moeite om te leren van andere sectoren of van elkaar. Het is heel mooi dat partijen zich nu verbonden hebben aan een gezamenlijke ver­beteragenda.’

 

Transparantieparadox

Volgens VNCI-directeur Colette Alma gaat de vergelijking met de waterwereld niet helemaal op. ‘Die is veel homogener dan de chemische industrie en kent geen onderlinge concurrentie.’ En al moet ze toegeven dat de chemie best wat meer transparantie en kennisdeling kan gebruiken, signaleert ze dat er nu al heel veel wordt gedeeld. Alleen blijft het vooral binnen de eigen kring.

 

‘In de chemie is gemeenschappelijkheid minder vanzelfsprekend’

Dat heeft iets te maken met concurrentiegevoelige informatie. ‘Maar ook van onze bedrijven hoor ik dat ze niet op veiligheid willen concurreren’, benadrukt Alma. Een hinderpaal is volgens haar de zogeheten transparantieparadox. ‘Als bedrijven incidenten breder delen en de overheid hoort ervan, dan is die verplicht handhavend op te treden. Zelfs al heeft het bedrijf zelf de zaken al hersteld en ervoor gezorgd dat het niet meer voorkomt.’

Volgens Alma zou ook de overheid een voorbeeld moeten nemen aan de luchtvaart. ‘Daar hebben ze de mogelijkheid bepaalde dingen met elkaar te delen zonder dat er direct een boete aan vast zit. Dat is in de wet vastgelegd, en maakt transparantie veel gemakkelijker.’

 

Mindware

In de tankopslagsector zijn ze er al verder mee. Na het Odfjell-schandaal vond branchevereniging VOTOB het tijd voor een frisse wind. Elk lid wordt nu jaarlijks geconfronteerd met de safety maturity tool: een verplichte driedaagse veiligheidsaudit, uitgevoerd door Royal Haskoning, DHV en Kiwa.

‘Toen ik begon verzekerden alle leden mij dat ze niet concurreren op veiligheid’, vertelt directeur Sandra de Bont. ‘Toen heb ik gezegd: als dat echt zo is, zou je veel meer met elkaar delen.’ In de afgelopen jaren hebben VOTOB-bedrijven, dankzij de safety maturity tool, steeds meer stappen in die richting gezet.

De tool kijkt naar hardware, dus tanks en leidingen, naar software en naar mindware, de veiligheidscultuur onder de medewerkers. ‘Er zijn achthonderd vragen die je met ja of nee moet beantwoorden. Ze zijn gebundeld per onderwerp, waarop je een tot vijf punten scoort. Op een wil je gewoon niet zitten en alles beneden niveau drie belandt automatisch in een verbeterplan.’

De leden krijgen ook elkaars resultaten te zien, waarbij de scores worden vertaald naar groene, gele, rode en paarse blokjes. Zo zie je meteen wie wie kan helpen. Iedereen heeft immers wel wat groene en paarse puntjes. Gewoonlijk staan de namen er niet bij, verduidelijkt De Bont. ‘Maar één avond per jaar zet ik ze er gewoon boven. Dát is transparantie.’ Ook de inspectiediensten mogen het inzien, al kunnen die vooralsnog weinig met gegevens die buiten hun eigen beoordelingssystematiek vallen.

Veiligheid Voorop, een landelijk programma van de chemiesector, kent ook een self assessment questionnaire. Maar die is niet verplicht. Veel VNCI-leden zijn multinationals die al een eigen wereldwijd veiligheids­auditsysteem hebben. ‘Het heeft geen zin er iets vergelijkbaars naast te leggen’, vindt Alma.

 

Underperformers

Voorlopig kan De Bont slecht presterende leden hooguit vermanend toespreken. Maar binnen de VOTOB gaan stemmen op om dat mandaat te verruimen.

Ook het VNCI-bestuur heeft afspraken gemaakt over iets minder vrijblijvendheid. Onlangs is het aloude Responsible Care-programma, dat voor alle leden verplicht is, uitgebreid met een ‘dashboard’ dat de individuele veiligheids- en duurzaamheidsprestaties overzichtelijk op een rij zet. Voor de ergste underperformers komt er nu een verbeterprogramma. ‘En wanneer dat niet werkt’, besluit Alma, ‘vinden we eigenlijk dat je niet bij de VNCI hoort.’