De dode baby die in juni aan de rand van de Sloterplas in een tas werd gevonden, is zeer waarschijnlijk van Zuid-Europese of Noord-Afrikaanse afkomst, meldde Het Parool eind augustus. Hoe betrouwbaar is de DNA-analyse waarop die conclusie is gebaseerd?
Na de vondst van een overleden, in doeken gewikkeld pasgeboren jongetje bij de Sloterplas in Amsterdam, tastte de politie in het duister. Geen enkele aanwijzing leidde naar de ouders. Daarom nam de politie contact op met het Nederlands Forensisch Instituut om een zogenoemd voorouderlijk DNA-onderzoek te laten doen.
Bij dit onderzoek speurt het NFI in het genetisch materiaal van de overleden baby naar informatie over de herkomst. Voor de moederlijke lijn kiezen de analisten mitochondriaal DNA, wat al voor de bevruchting in de eicel aanwezig is en dus rechtstreeks van moeder op kind wordt doorgegeven. Voor de vaderlijke lijn kijken ze naar het y-chromosoom, wat de vader in principe ongewijzigd doorgeeft aan zijn zoon. Omdat er door de eeuwen heen spontane veranderingen optreden in dit DNA, die aan de nakomelingen worden doorgegeven, kan het NFI bepalen aan welke bevolkingsgroepen de baby het meest verwant is.
‘Deze methode kent wel grote beperkingen’, legt Peter de Knijff, hoofd van het forensisch lab voor DNA-onderzoek aan de Leids Universitair Medisch Centrum, uit. Via beide analyses kun je immers maar één rechtstreekse lijn bepalen, terwijl de persoon vele duizenden voorouders heeft, met elk weer eigen lijnen van herkomst. In feite bepaal je de regio waar een van die voorouders destijds leefde. Het is de vraag in welke mate dat nog representatief is voor het uiterlijk en de culturele achtergrond van de ouders van het jongetje.
‘Het is ook echt een laatste noodgreep’
Vandaar de zeer voorzichtige beschrijving die Het Parool optekende uit de mond van onderzoeksleider Ton Uiterwijk van het Team Grootschalige Opsporing van de politie: ‘De kans is groot dat dit jongetje een moeder van mediterrane origine heeft, maar ze kan ook uit Europa komen. Van de vader staat vast dat hij uit Noord-Afrika of Zuid-Europa komt.’
Een vage omschrijving, die er dus ook nog eens volledig naast kan zitten. ‘De methode kan misleidend zijn, dat moet het rechercheteam zich goed realiseren’, zegt De Knijff, die zelf betrokken was bij de analyse van het DNA van het jongetje. ‘Het is ook echt een laatste noodgreep. Maar wanneer er verder niets bruikbaars is, dan is de laatste strohalm beter dan dat je helemaal niet weet waar te beginnen.’
Onderzoekers werken intussen aan een aanvullende, nauwkeuriger analysetechniek. Het Leidse lab, samen met dat van Manfred Kayser in het Erasmus MC in Rotterdam en het NFI, is bezig een methode op basis van autosomaal DNA te verfijnen. Dit DNA komt van beide ouders en recombineert, waardoor elke generatie het aantal gemeenschappelijke merkers halveert. Daardoor kunnen onderzoekers via dit DNA hooguit een paar generaties terugkijken, maar die informatie is voor forensische doeleinden des te relevanter. ‘Op dit moment zijn we volop bezig deze methode te valideren met referentiemateriaal, bijvoorbeeld van mensen die hun stamboom in kaart hebben gebracht’, zegt De Knijff. ‘Hopelijk lukt dat binnen een paar jaar.’
Nog geen opmerkingen