6OH-BDE47, de belangrijkste boosdoener.

Niet vlamvertragers, maar kattenvoer met vis bezorgt een groeiend aantal katten schildklierproblemen. Met geen dank aan het metabolisme in kattenlevers, suggereren Japanse onderzoekers in Environmental Science & Technology.

Zo’n ‘overactieve schildklier’ (hyperthyreoïdie) komt bij katten vrij vaak voor. Meestal ligt het inderdaad aan de schildklier zelf, waarin zich een goedaardige tumor ontwikkelt. Maar het kan ook het gevolg zijn van polychloorbifenylen (PCB’s) en polygebromeerde difenylethers (PDBE’s). Vooral de gehydroxyleerde metabolieten daarvan lijken voldoende op thryroxine, een vorm van schildklierhormoon, om dezelfde receptoren te kunnen binden.

Die PDBE’s zijn vooral bekend als vlamvertragers in kunststoffen, en dus ligt het voor de hand de kunststofindustrie de schuld te geven van het stijgende aantal hyperthyreoïdie-gevallen.

Maar de Japanners wijzen er op dat mariene organismen zoals sponzen, cyanobacteriën en algen van nature ook gebromeerde difenylethers aanmaken, en dat die stoffen via vis ook in kattenvoer terecht kunnen komen. Hun analyses bevestigden dat dat inderdaad gebeurt. Alleen blijken het voornamelijk gemethoxyleerde varianten te zijn, die de schildklierhormoonhuishouding veel minder sterk zouden moeten verstoren.

In-vitroproefjes met weefsel uit kattenlevers (met dank aan de afdeling euthanasie van een dierenkliniek in Osaka) lieten vervolgens zien dat zo’n lever gemethoxyleerde PDBE’s uitstekend zélf kan demethyleren zodat je de schadelijke gehydroxyleerde varianten overhoudt.

De Japanners vermoeden dat dit mechanisme de belangrijkste bron van gehydroxyleerde PDBE’s in katten is. Er zijn berichten dat levers vlamvertragers kunnen hydroxyleren, maar met het voor dit onderzoek gebruikte weefsel lukte dat niet. Bovendien suggereren eerdere proeven met muizen dat de OH-groep sowieso ergens anders op het molecuul komt te zitten waar hij veel minder kwaad kan.

Uit de publicatie blijkt overigens dat hondenlevers in principe precies hetzelfde doen, maar dat zich in hun bloed veel minder gehydroxyleerde PDBE’s ophopen. De Japanners kunnen twee redenen verzinnen: enerzijds zijn honden wellicht handiger in de verdere afbraak, anderzijds eten ze veel minder vis.

bron: American Chemical Society