Overvloedig gebruik van DDT heeft gierzwaluwen in de jaren 50 op een dieet van wantsen in plaats van kevers gezet. Massaspectrometrische analyse van vogelpoep uit die tijd toont dat overtuigend aan, schrijven Canadese onderzoekers in Proceedings of the Royal Society B.

De poep werd gedolven uit een stenen schoorsteen op de campus van Queen’s University in Kingston, Ontario. Die schoorsteen is in 1928 voor het laatst als zodanig gebruikt, en sindsdien overnachtten er grote aantallen schoorsteengierzwaluwen (chimney swift, Chaetura pelagica). Toen er in 1992 een eind aan werd gemaakt middels een kapje op de schoorsteen, lag onderin het rookkanaal ongeveer twee meter stront.

Welke stront uit welk jaar stamt, kun je ruwweg afleiden uit de diepte waarop je haar vindt. Een extra bevestiging is te halen uit het gehalte aan radioactief cesium (137Cs), een product van de atoomproeven uit de jaren 50.

Die poep blijkt vrijwel geheel uit onverteerbare insectenresten te bestaan. Voornamelijk kevers (Coleoptera) en halfvleugeligen (Hemiptera, onder meer wantsen). Die laatste groep bevat relatief veel roofinsecten, terwijl kevers eerder planteneters zijn. Hoe hoger een soort in de voedselketen zit, hoe meer van de stikstofisotoop 15N zich er in ophoopt. Dus hoe meer 15N in de poep zit, hoe meer Hemiptera de gierzwaluwen in dat jaar aten.

Die verhouding tussen 15N en het meer gebruikelijke 14N kun je meten met isotopenverhouding-massaspectrometrie. Dan blijkt dat de zwaluwen in de jaren 50 en 60 vooral Hemiptera moeten hebben gegeten, maar rond 1970 weer op Coleoptera terugvielen.

En dat correleert weer met de via GC/MS bepaalde hoeveelheid metabolieten van het landbouwgif DDT in de stront. DDT werd in de jaren 50 en 60 op grote schaal gebruikt maar raakte daarna in ongenade. En inderdaad kunnen kevers over het algemeen veel slechter tegen DDT dan halfvleugelen.

Hoe het kan dat het 15N-gehalte na 1970 toch weer scherp oploopt terwijl de kevers toen niet meer met DDT werden doodgespoten, lijken de onderzoekers ook niet helemaal te begrijpen.

bron: Queen’s University

Onderwerpen