In Amsterdam zijn drie nieuwe redenen ontdekt waarom doxorubicine en etoposide bij lang niet alle kankerpatiënten aanslaan. Van tevoren checken en in voorkomende gevallen kiezen voor een andere chemokuur zou wel eens een goed idee kunnen zijn, blijkt uit een publicatie van NKI-onderzoekers Ruud Wijdeven, Baoxu Pang en Sjaak Neefjes op de website van Cancer Research.

In alledrie de gevallen gaat het om mutaties die in tumoren vrij vaak voorkomen. Ze schakelen elk een eiwit uit dat via-via de schade vergroot die door de chemo kan worden aangericht.

Zowel bij doxorubicine als bij etoposide betreft die schade het topoisomerase II-complex, dat DNA uit de war haalt door beide strengen tegelijk door te knippen en even verderop weer aan elkaar te breien. Beide middelen zorgen, elk op hun eigen manier, dat het doorknippen nog wel lukt maar het breien niet meer. Vaak zal het DNA dan wel weer door een ander reparatiemechanisme worden hersteld maar soms is de schade permanent, en frequent delende tumorcellen lopen daarbij een veel hoger risico dan gezonde cellen die het kalm aan doen.

Door weefsel te onderzoeken van patiënten die hiervoor gevoelig bleken, hebben Neefjes en collega’s nu dus drie mutaties gevonden die er mee te maken lijken te hebben. Als het eiwit Keap1 wegvalt, wat bij 12 à 15% van de longtumoren het geval is, vermindert de expressie van de genen die topoisomerase II genereren.

Valt het SWI/SNF complex uit, dan ontstaat topoisomerase II wél maar wordt het minder actief. Die mutatie zie je bij 20% van álle tumoren, en recent Utrechts onderzoek maakt duidelijk dat de tumor hier tevens sneller door gaat groeien.

En als C9orf82 uitvalt, maakt dat niet uit voor het topoisomerase maar het versterkt wél de werking van het reserve-reparatiemechanisme.

De onderzoekers waarschuwen wel dat het nog jaren kan duren eer er voldoende statistisch bewijs is voor de hypothese, dat patiënten met een of meer van deze drie mutaties uiteindelijk beter af zijn met alternatieve chemo.

bron: NKI