Boeren en tuinders bestrijden hun plagen steeds vaker met andere insecten. Maar dat brengt de nodige uitdagingen met zich mee. ‘Regelmatig zitten ze met de handen in het haar.’

Met veel bombarie ging begin oktober een serie pilots in de duurzame gewasbescherming van start. Staatssecretaris Martijn Van Dam van het ministerie van EZ plaatste de eerste kweekpot met een pandoraschimmel, die bladluizen moet gaan bestrijden in de kas van een paprikakweker. De schimmel, zo valt in het persbericht van het ministerie te lezen, wordt verspreid via de pootjes van sluipwespen, die naar de bladluizen toevliegen en niet alleen hun eitjes leggen in de larven of poppen, maar de luizen ook besmetten met de voor hen giftige schimmel.

Bladluisplaag

Het idee om de pandoraschimmel te gaan inzetten ontstond aan Wageningen University & Research. De schimmel komt van nature voor in de biologische paprikateelt. Paprikatelers worstelen vaak met bladluis, omdat ze met lieveheersbeestjes en sluipwespen die luizen onvoldoende onder de duim weten te houden. Maar ineens kregen ze hulp van de natuur: in enkele dagen verspreidde de schimmel zich als een golf door de kas – mogelijk deels verspreid via de lucht en deels via sluipwespen en lieveheersbeestjes - en roeide de luizen uit.

Groene aanpak

Dergelijke verhalen passen perfect binnen de systeemaanpak die de staatssecretaris propageert: de teler probeert eerst ziektes, plagen en onkruid te voorkomen door te investeren in de gezondheid van zijn gewassen - en als die toch opduiken, kiest hij een groene aanpak. Chemische middelen zijn alleen een laatste redmiddel. Die aanpak is niet alleen een kwestie van idealisme. Doordat de Europese Commissie de laatste jaren een flink aantal chemische gewasbeschermingsmiddelen verbood en supermarkten ook van de toegestane middelen steeds lagere residuen accepteren, zijn telers gedwongen om groene alternatieven te gaan gebruiken, zoals insecten.

Insecten en mijten

En dus storten telers zich massaal op sluipwespen, wantsen, galmuggen, mijten, lieveheersbeestjes en nematoden. Maar dat gaat lang niet zo eenvoudig als de staatssecretaris doet voorkomen. Bovendien zouden de groene oplossingen wel eens minder duurzaam kunnen zijn dan ze lijken. ‘Er is een enorme ommekeer gaande naar groene alternatieven,’ zegt Gerben Messelink, senior wetenschappelijk onderzoeker entomologie aan de Wageningen Universiteit. ‘Maar er zijn nog veel knelpunten.’

Een van die knelpunten is de productie van de schimmels, virussen en insecten die de telers inzetten. Zo is het heel moeilijk om de tegen bladluis inzetbare pandoraschimmel in grote hoeveelheden te maken. Daar is een gastheer voor nodig, jawel: de bladluis. Weliswaar is het mogelijk om hiervoor niet schadelijke luizen te gebruiken, graanluizen, maar het vraagt om meer denk- en doewerk dan bij een chemisch middel.

Standing Army

Ook bij insecten is het een uitdaging om ten tijde van een opkomende plaag voldoende bestrijders beschikbaar te hebben. Standing army, zoals de specialisten het noemen. ‘Daarbij bied je bijvoorbeeld de roofmijten stuifmeel, totdat ze nodig zijn’, legt Messelink uit. In theorie houd je op die manier genoeg bestrijders achter de hand om iedere mogelijke plaag neer te slaan, maar omdat ze vaak maar een bewaartijd hebben van enkele weken, draait het uiteindelijk om de kosten, aldus Messelink. ‘Als je het puur biologisch zou bekijken, zou je met grotere aantallen moeten werken.’

Aziatisch lieveheersbeestje

Een ander knelpunt is geschikte insecten vinden. De meeste beschikbare bestrijders zijn namelijk behoorlijk gespecialiseerd, en dus niet breed inzetbaar. ‘Nieuwe specialisten vinden is niet meer zo eenvoudig als vroeger,’ vertelt Bart Pannebakker. Hij is universitair docent erfelijkheidsleer aan de Wageningen Universiteit en coördinator van het project Breeding Invertebrates for Next Generation BioControl (BINGO). ‘Als er een plaag uit Brazilië kwam, ging je daar op zoek naar de natuurlijke vijand en liet je die hier los. Dat kan nu niet zomaar meer.’

Allereerst verplicht het zogeheten Nagoya-protocol voor wie genetisch materiaal importeert, de lokale bevolking een vergoeding te geven. Dat levert niet alleen extra kosten, maar ook tijdsverlies en een enorme bureaucratische rompslomp op – als het al tot een overeenkomst komt. Daarbij is het maar de vraag of de Nederlandse autoriteiten toestemming geven voor de import. Ze zijn huiverig geworden voor het domweg vrijlaten van diersoorten die elders van nature voorkomen. Zo werd in de jaren negentig het Aziatische lieveheersbeestje geïntroduceerd in Europa ter bestrijding van bladluizen. Sindsdien verdrong het de inheemse lieveheersbeestjes en veroorzaakt het regelmatig plagen.

Zelf kweken

Onderzoekers zoals Pannebakker zoeken daarom tegenwoordig naar soorten die al van nature in een bepaalde regio voorkomen, om die vervolgens door te kweken tot ze geschikt zijn voor in de kassen of boomgaarden. Zo proberen ze onder meer een roofmijt te kweken, die in tegenstelling tot zijn natuurlijke soortgenoten geen last heeft van de haartjes van tomaten, om in de tomatenkassen spintmijten en witte vliegen te kunnen bestrijden.

Soms treden er gekke paradoxen op door deze manier van werken, omdat de plaaginsecten zich niet aan de protocollen en regels houden. Zo hebben kersentelers in Nederland sinds 2012 veel last van een Japanse fruitvlieg, Drosophila suzukii, die haar eitjes legt in rijpend fruit. ‘De natuurlijke vijanden van deze vlieg, Japanse sluipwespen, willen we niet introduceren’, zegt Pannebakker. ‘Dus moeten we op zoek naar een alternatief. Ondertussen zijn de kersentelers radeloos.’

Juiste balans

Die radeloosheid herkent ook Eric Kiers, die bij BASF Nederland verantwoordelijk is voor de duurzame gewasbescherming. ‘De staatssecretaris wil heel snel stappen maken, maar regelmatig zitten de boeren en tuinders door hun sterk beperkte mogelijkheden met de handen in het haar.’ BASF nam in 2012 het Amerikaanse Becker Underwood over, marktleider in de productie van nuttige nematoden, miniscule wormpjes die insecten binnendringen en van binnenuit opeten. Nematoden zet je met name in tegen bodeminsecten, zoals larven van verschillende kevers, emelten en larven van de varenrouwmug.

In toenemende mate worden de wormpjes ook ingezet tegen insecten die niet in de bodem voorkomen, zoals tripsen die in chrysanten kruipen. Maar die toepassing komt een stuk nauwer, aldus Kiers. ‘De nematoden hebben een vochtige omgeving nodig. Wordt het te droog, dan sterven ze. Te veel vocht in de kas levert weer risico’s voor schimmels als Botrytis of roest op. Schimmels houden net als nematoden van een vochtige omgeving. In samenwerking met de tuinders probeert BASF hiervoor oplossingen te vinden. Insectenbestrijding is maatwerk, elke teler zoekt de meest optimale strategie voor zijn bedrijf. De ene past het ’s morgens vroeg toe, de andere juist laat in de middag.

‘Het is zoeken naar de juiste balans’, zegt Kiers. ‘Vooral in het begin kost biologische bestrijding veel meer moeite. Toen we pas met de nematoden werkten stonden we regelmatig met de tuinder om vijf uur ‘s ochtends in de kas. Ook op de langere termijn is biologische bestrijding waarschijnlijk duurder. Maar de maatschappij beweegt toch die kant op. En als de tuinder daarop wil inspelen, nemen we die uitdaging aan. Mits we er ook een redelijke marge op kunnen maken.’