Antibiotica die DNA-replicatie remmen, doen dat zo onhandig dat ze de ontwikkeling van resistentie tegen zichzelf versnellen. Patiënten die toch al een geschiedenis hebben van antibioticaresistentie kun je dus beter een ándere klasse antibiotica voorschrijven, schrijft de Groningse moleculair geneticus Jan-Willem Veening deze week in Cell.

Het probleem met deze klasse antibiotica, waarvan trimethoprim en ciprofloxacine bekende voorbeelden zijn, blijkt te zijn dat ze de replicatie van het bacteriële DNA niet helemaal lamleggen. Dat DNA is cirkelvormig maar het kopiëren start altijd op hetzelfde punt. De eerste genen, vlak voorbij dit punt, blijken nog wél te worden overgeschreven. Ze gaan dan als losse stukjes DNA rondzwerven en kunnen dan kennelijk ook nog gewoon worden afgelezen.

En laten dat nu net de genen zijn die het zogeheten competentieproces activeren. Dat is het mechanisme waarbij de bacterie ‘vreemd’ DNA uit zijn omgeving opneemt en inbouwt in het eigen genoom, in de hoop dat er iets nuttigs tussen zit zoals een gen dat resistentie verschaft tegen een antibioticum.

Met andere woorden: het antibioticum voorkomt dat de bacterie zichzelf kan delen (daarvoor heeft hij immers een kopie nodig van zijn héle DNA) maar het bezorgt hem wel extra kopieën van de genen, die het competentieproces in een hogere versnelling zetten. Zo groeit de kans dat hij geluk heeft en inderdaad resistentie oppikt.

Veening en collega’s hebben het in eerste instantie uitgeprobeerd met hun favoriete soort: Streptococcus pneumoniae, een veroorzaker van longontsteking die berucht begint te worden vanwege zijn resistentie tegen antibiotica. Die is relatief vaak resistent tegen antibiotica en nu wordt duidelijk waarom.

Verdere experimenten hebben geleerd dat het bij Staphylococcus aureus, Escherichia coli en Bacillus cereus precies zo werkt, en literatuurgegevens doet vermoeden dat bij heel veel andere soorten de competentiegenen eveneens op dezelfde plek zitten. Dat suggereert dan weer dat het geen toeval is.

bron: RUG

Onderwerpen