Hoe leg je bètawetenschap het best uit? In elk geval niet door je te verliezen in technische details, zeggen de kenners.

‘Vijf jaar op de plank laten rijpen en goed coachen, dán krijg je een fantastische uitzending.’ Zo beoordeelt Jos van den Broek het optreden van microbioloog Rosanne Hertzberger in het VPRO-programma Zomergasten. ‘Ik bedoel het respectvol. Rosanne is een klasbak, ze heeft enorm veel in huis. Maar ze is nog zo jong en ze wil nog zo veel vertellen’, luidt het oordeel van de Leidse emeritus hoogleraar wetenschapscommunicatie.

Hertzberger, dankzij haar columns in de NRC uitgegroeid tot redelijk bekende Nederlander, oogstte vooral positieve recensies. Maar Van den Broek, nota bene zelf chemicus, is niet de enige die haar niet altijd even goed kon volgen. Ze deed haar best om zaken zo simpel mogelijk uit te leggen, maar sprong soms van de hak op de tak. En met name als het over chemie ging, slopen er onwillekeurig toch vaktechnische details in – hoeveel VPRO-kijkers weten het verschil tussen nitraat en nitriet?

 

Compromis

‘Elke zin stopt halverwege en dan begint ze met de volgende’, merkt Van den Broek op. Hij wijt het puur aan onervarenheid. ‘Je moet leren jezelf een beetje te beperken. Dat vervloekte vakjargon eruit laten, net als Engelstalige woorden. En leren je tijd te nemen en je verhaal te structureren.’

Hertzbergers vakgenoot Dirk Inzé, hoogleraar moleculaire plantenbiologie aan de Universiteit Gent en redelijk bekende Vlaming, heeft de uitzending helaas gemist. Maar hij ziet vaker dat jonge mensen heel graag hun kennis willen tonen. Hij meent dat je een compromis moet sluiten tussen wetenschappelijke diepgang en toegankelijkheid. ‘Je moet taal gebruiken die iedereen begrijpt, zaken tot de essentie herleiden en ze tot de verbeelding laten spreken.’

 

Jonge mensen willen graag hun kennis tonen

Zelf spreekt hij regelmatig over voedselvoorziening. ‘Dat gaat dan over bevolkingstoename, over de relatie met de armoedecirkel. Zaken waar de man in de straat, die niks met biologie te maken heeft, zich iets bij kan voorstellen. Ik laat het zeer weinig over technologie gaan, want dat begrijpen de mensen toch niet.’

 

Grootmoeder

Didier Snoeck, postdoc in Gent, kan erover meepraten. Vorig jaar eindigde hij als derde bij de Vlaamse PhD Cup, met een pitch van drie minuten over zijn docto­raats­onderzoek naar zelfhelend beton. ‘Dat beton werkt met superabsorberende polymeren, maar ik kan ook zeggen: met sponzen die water absorberen’, licht hij toe. ‘Zo leg je het uit aan je grootmoeder. Je moet je woorden zo kiezen dat alles heel duidelijk is.’

Aan de wedstrijd zat een mediatraining vast en daarvan heeft Snoeck veel geleerd. Bijvoorbeeld dat het belangrijk is de rode draad aan te houden. ‘Ik ga heel snel in detail. Dat mag eigenlijk niet, je moet zo vaag mogelijk blijven.’ Ook moet je ervoor zorgen dat je verhaal compleet is. ‘Maar als er zes factoren meespelen waarvan er drie echt belangrijk zijn, dan noem je alleen die drie. En veel sprekers bewaren hun eigenlijke boodschap voor het laatst, maar ons is geleerd er mee te beginnen en hem dan later nog eens te herhalen.’

De opgedane kennis gebruikt Snoeck nu ook tijdens wetenschappelijke conferenties. Belangrijk is volgens hem vooral dat je je publiek vastgrijpt en niet meer loslaat. ‘Als geïnteresseerden dan achteraf een babbeltje komen slaan, kom je verder met je onderzoek.’