Wetenschappelijke data opslaan gaat steeds vaker elektronisch. Het lijkt niet meer dan logisch dat labjournaals ook de omslag maken naar elektronische bestanden. Wat is de praktijk?

Op welk lab je ook werkt, overal kom je labjournaals tegen. Die aantekeningen vormen de kern van bijna elk onderzoek en staan vol met onderzoeksparameters, mogelijke reactiemechanismen en andere essentiële data. Nu bedreigt een digitale opmars het papieren labjournaal, het elektronische labjournaal (ELN) komt eraan. Die digitale variant bestaat al zeker tien jaar, maar de laatste jaren ontwikkelen steeds meer bedrijven hun eigen versie en proberen ze onderzoeksgroepen te laten overstappen. En dat lijkt te lukken, al overtuigen ze niet iedereen.

 

Niet weg te denken

Op de universiteiten in Vlaanderen zijn elektronische labjournaals al bijna niet meer weg te denken. ‘Op de Universiteit van Antwerpen gebruiken ze het systeem van PerkinElmer al bijna tien jaar bij veel verschillende vakgroepen’, vertellen Filip Desmet, expert chemie-gerelateerde ICT, en zijn collega en ELN-projectmanager Françoise Wouters. Desmet: ‘We kunnen vrijwel alle experimenten opslaan, van organische synthese tot blotting. De medewerkers kunnen hun gegevens makkelijk delen en tot wel tien jaar terug zoeken. Niet alleen op trefwoorden, maar ook op structuren of reactiecondities.’

In Nederland vind je het ELN terug op meer dan de helft van de universiteiten en op enkele hogescholen. Zo stapte de Academie voor de Technologie van Gezondheid en Milieu (ATGM) van de Avans Hogeschool in 2014 over naar het systeem Labarchives. Onder meer het lectoraat biobased products van het Centre of Expertise of Biobased Economy nam die manier van werken over. Onderzoeksmedewerker Jan Wigmans: ‘Je krijgt een goed overzicht van alle stappen van je onderzoek. Bovendien gaat het nakijken van het werk van stagiaires een stuk makkelijker.’

Toch stapt niet iedereen meteen over. Op de Universiteit Twente probeerden ze enkele jaren geleden een systeem uit, maar dit bleek niet te bevallen. ‘We hebben op de universiteit al een goed systeem met een externe schijf waar alle medewerkers hun data opslaan’, vertelt hoogleraar biomoleculaire nanotechnologie Jeroen Cornelissen. ‘Bovendien was het systeem alleen gericht op organische experimenten, terwijl wij meer soorten experimenten doen. En het was ook nog eens redelijk duur.’

 

Server in Frankrijk

Huidige ELN-systemen slaan alle data op die je in een logboek schrijft, zoals reactiecondities en je opbrengst. Die laatste rekent het systeem vaak zelf voor je uit. Ook kun je spectra toevoegen. Maar aan de Universiteit van Amsterdam zijn ze nog niet tevreden met de mogelijkheden van de huidige systemen, aldus technisch medewerker Erik Duin-Berteling. ‘We hebben wel wat systemen getest, onder andere van PerkinElmer, maar die voldeden niet aan onze eisen. Zo konden we in sommige gevallen niet alle experimenten invoeren die we wilden en sloegen ze alles op ergens op een server in Frankrijk, waar je geen controle hebt over de veiligheid van je data.’

Cornelissen sluit zich daarbij aan: ‘Ik hoorde ooit van een promovendus die zijn data opsloeg in een elektronisch labjournaal en ze later terugzag in een artikel van iemand anders. Je kunt natuurlijk niet bewijzen dat die data bij jou vandaan komt, maar het zorgt toch voor een vreemd onderbuikgevoel.’

Desmet erkent dat de systemen niet perfect zijn. ‘Het helpt om de data op een lokale server te zetten.’ Maar ook dat lost niet alle problemen op. ‘De server werkt soms niet snel genoeg, zeker als je op een andere locatie werkt of grote bestanden moet downloaden.’

Het systeem is op veel universiteiten op dit moment nog facultatief, zo ook op de UAntwerpen. En als een groep de overstap eenmaal maakt, blijken controle en discipline zeer belangrijk, aldus Desmet. ‘Het hoofd van de groep moet erop toezien dat iedereen de formulieren juist gebruikt. Maar dat moet hij eigenlijk ook al bij het gebruik van papieren logboeken. Wij doen af en toe steekproeven om te testen of alles klopt.’

 

Nog een kans

Ondanks de onsuccesvolle eerste test ziet Duin-Berteling nog steeds veel in elektronische labjournaals. ‘Zeven jaar geleden verhuisden we van de binnenstad van Amsterdam naar het Science Park. Hoeveel labjournaals hebben we toen wel niet meegenomen waarin niemand ooit meer kijkt? Dan is zo’n digitaal systeem toch veel makkelijker.’ Hij heeft zelfs al een veelbelovend systeem op het oog voor zijn volgende test. ‘Dit systeem gebruikt de software van de verschillende apparaten, in plaats van pdf’s. Dus als je een NMR-bestand opent, kom je meteen in het bewerkingsprogramma ACD/Spectrus Processor terecht. Je hebt dus de echte ruwe data.’

Dit soort extra toevoegingen maakt de systemen wel aantrekkelijker en niet alleen vanwege de structuur, ziet Wouters. ‘Datamanagement is tegenwoordig een standaardonderdeel van een subsidieaanvraag en kan ook nog eens belangrijk zijn bij het bepalen van intellectueel eigendom. En in een elektronisch labjournaal zie je precies wanneer je wat hebt toegevoegd.’

Zelfs met al die voordelen ziet Cornelissen het op korte termijn nog niet gebeuren dat alle chemici overstappen. ‘We zijn in ons vakgebied vaak een beetje conservatief, veel mensen blijven liever gebruikmaken van pen en papier. En dat is maar goed ook, want het zal best voorkomen dat je met dezelfde handschoen je chemicaliën en de tablet aanraakt. Dan verspreidt je al snel stoffen buiten het lab.’ Om dat probleem op te vangen, gebruiken veel onderzoeksgroepen specifieke lab-laptops en installeert Avans tablets op de werkbanken. Maar toch blijft het lastig, merkt ook Wigmans. ‘Ik vind het zelf soms makkelijker om snel alles op een stuk papier te schrijven dan om in te loggen. Maar dat heeft misschien ook wel met een oude gewoonte te maken, want de studenten pikken het zo op.’

Duin-Berteling denkt dat het systeem de extra handelingen vooral moet belonen. ‘Als het systeem je berekeningen uit handen neemt of je verschillende metingen makkelijk met elkaar laat vergelijken, ben je misschien sneller bereid om extra moeite te doen.’