Schakel twee genen in koolzaadplanten uit, en je kunt het residu van de biodieselproductie veilig aan de beesten voeren. Er komen dan namelijk geen natuurlijke plantentoxines meer in het zaad terecht, stellen Deense onderzoekers in een Nature-publicatie.

Die toxines, zogeheten glucosinolaten, worden door de koolzaadplant aangemaakt als bescherming tegen insectenvraat. Ze worden aangemaakt in de groene delen van de plant, maar waneer die ouder wordt hopen ze zich vooral op in de zaden. Die hebben de bescherming dan immers het hardste nodig.

Wanneer je die zaden vervolgens oogst en de olie er uit perst als grondstof voor biodiesel, blijven glucosinolaten achter in het residu. Het gevolg is dat je dat spul slechts beperkt aan de varkens of de kippen kunt voeren, anders worden die er ook ziek van. En dat is zonde, vanwege het hoge eiwitgehalte.

Het transportmechanisme dat die glucosinolaten van de bladeren naar de zaden weet te krijgen, is nog steeds niet opgehelderd. Maar na 16 jaar onderzoek hebben Barbara Ann Halkier en collega’s, van de universiteit van Kopenhagen, nu twee tot nu toe onbekende eiwitten weten aan te wijzen die er in elk geval essentieel voor zijn. Schakel je de genen uit die coderen voor deze eiwitten, die van de onderzoekers de namen GTR1 en GTR2 hebben meegekregen, dan blijven de glucosinolaten in de groene delen van de plant achter en bereiken ze de zaden niet.

De Denen hebben het tot nu toe alleen met de zandraket (Arabidopsis) uitgeprobeerd. Maar die plant is nauw verwant aan koolzaad. Biotechbedrijf Bayer CropScience is inmiddels in gesprek met de universiteit, in de hoop een koolzaadplant met glucosinaatvrije zaden op de markt te kunnen brengen.

Hoe je voorkomt dat die kunstmatig weerloos gemaakte zaden voortijdig worden opgevreten staat er niet bij, maar dat zal wel een kwestie van gif spuiten zijn.

bron: Universiteit van Kopenhagen

Onderwerpen