Janneke Ogink is de winnaar van de KNCV Gouden Spatel 2006. De afstudeerder van de Saxion Hogeschool schreef volgens de vakjury de beste hbo-afstudeerscriptie van 2006. Ogink probeert een betere biosensor voor signaalmoleculen in tumorcellen te maken.

Waar een dip in de economie al niet goed voor is. Gouden Spatel-winnaar Janneke Ogink (23) studeerde twee jaar geleden af aan de hbo-opleiding laboratoriumtechniek, maar de banen lagen niet voor het oprapen. Haar afstudeerrichting plantenbiotechnologie gaf haar geen toegang tot werk in de biomedische hoek, waar haar interesse steeds meer naar uitging.

Na een aantal vruchteloze sollicitaties besloot Ogink om verder te gaan studeren aan de Saxion Hogeschool in Deventer.

In het kader van haar opleiding biologie en medisch laboratoriumonderzoek liep zij stage bij het Nederlands Kanker Instituut (NKI) in Amsterdam. Ogink onderzocht in de groep van Kees Jalink hoe een sensor voor cyclisch AMP te optimaliseren viel. Dat is goed gelukt. Haar begeleiders spreken van “een exceptionele student en werkkracht. […] Haar presteren kan voor iemand in deze fase van haar opleiding en carrière als perfect worden gekenmerkt, qua inzet, zelfstandigheid, handigheid, inzicht, oppikken van nieuwe technieken en enthousiasme.” Het praktische deel van haar stage is dan ook met een tien beoordeeld. Haar zestig pagina’s tellende Engelstalige eindverslag is bovendien zeer leesbaar en helder van opzet, volgens de vakjury.

De opdracht van Ogink was om een gevoeligere FRET-sensor voor cAMP te maken door verschillende donor-acceptorcombinaties te onderzoeken (zie kader). Dat is gelukt. Ogink heeft een sensor gevonden met een veel betere signaal-ruisverhouding. De werkzaamheden tijdens haar stage waren zeer breed: van weefselkweken, kloneren, hanteren van de hightech confocale en FRET-microscopische meettechnieken. Volgens haar begeleiders heeft zij driemaal de hoeveelheid werk verzet die je van een goede student kan verwachten.

Hoe ben je bij het NKI terechtgekomen?

“Voor mijn afstudeerstage wilde ik me zo goed mogelijk oriënteren op wat er mogelijk was. Ik heb een hoop verschillende plekken door heel Nederland bekeken. Uiteindelijk ben ik bij het NKI terechtgekomen omdat de mensen heel erg enthousiast waren en het onderwerp me erg aansprak. Zij konden het zo boeiend brengen.”

Wat vond je zo interessant aan het onderzoek?

“Binnen het onderzoek werden allerlei technieken, als fluorescentie- en confocale microscopie, gebruikt waar ik totaal geen ervaring mee had. Ik kon vanuit mijn opleiding ook kiezen tussen de richtingen klinisch of onderzoek. De laatste spreekt mij meer aan: de uitdaging, en dat je nog niet precies weet waar je uitkomt.”

Inmiddels ben je in dienst getreden van het NKI, niet?

“Ja. De analist in een andere groep waarmee we het lab delen, ging weg. Die baan heb ik gekregen, dat contract liep tot april.

1 mei begin ik in de werkgroep celdeling, weer met fluorescentiemicroscopie.”

Hoe krijg je de sensor eigenlijk de cel in?

“De sensor is gemaakt in een vector. Via een calciumfosfaattransfectie brengen we de vector in de cellen die we willen bestuderen. Na een nacht incuberen produceert de cel voldoende sensoren om onder de fluorescentiemicroscoop te bekijken.”

De techniek is dus niet bruikbaar om in patiënten tumoren te bekijken?

“Nee, wel is het mogelijk om cellen af te nemen en die in kweek te brengen. Die kun je vervolgens wel met de sensor bekijken.”

Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt tijdens je stage?

“Het geavanceerde van de microscopie. Dat je in cellen die zo klein zijn nog zoveel kunt zien en allerlei verschillende dingen kunt testen. Je kunt bijvoorbeeld de gevoeligheid voor uv of het effect van pH-veranderingen van cellen heel goed bestuderen. En je kunt heel mooie plaatjes maken waarop precies is te zien wat er in een cel gebeurt.”

Hoe zie je de toekomst? Wil je hier blijven werken of ga je nog verder studeren?

“Eerst wil ik aan het werk als analist. Wel in een uitdagende functie natuurlijk. Dat je een beetje je eigen onderzoeksgebiedje hebt en zelf een richting kan bepalen. Dus niet alleen uitvoerend bezig bent. Daarna zie ik wel weer.”

 

Je woont ook op kamers hier in Amsterdam?

“Ja, hier dichtbij het ziekenhuis, ver van het centrum. Maar Amsterdam is wel heel wat anders. Ik kom uit Raalte, uit het oosten van het land, van een boerderij. Amsterdam is het tegenovergestelde, dus wat dat betreft zit ik hier, ietsje rustiger, wel goed. Het is wel een hele overgang.”

Wat vond je het moeilijkste van je stage?

“Het feit dat er zoveel meer is dan je zelf weet. Dat je nog maar zo’n beperkte kennis hebt in een gebied dat het moeilijk is om verder te denken dan waar je mee bezig hebt. Je mist de achtergrondkennis. De medische wetenschappen zijn zo groot, terwijl je maar een heel klein beetje weet. Dat vind ik het lastigste.”

Je hebt een 10 voor je stage gekregen. Ben je zelf ook tevreden?

“Ja, ik was wel echt tevreden. Ik vond het echt leuk, heb me er ook vol voor ingezet. Als het een keer nodig was om langer door te werken dan gebeurde dat ook. Dan was het ook leuk want je had dan je resultaat en dan is het de moeite waard. De motivatie om flink door te gaan is dan zeker aanwezig.”

 

Is er al iets bijzonders ontdekt met de nieuwe sensoren die jij hebt ontwikkeld?

“Nee, niet echt. Het is nu wel duidelijk welke donor-acceptorcombinatie de beste is. Maar volgens mij is er nog niet iets heel nieuws ontdekt met deze sensor.”

Heb je tips voor mensen die nu aan hun stage beginnen?

“Vind een goede plek! Ergens waar goed onderzoek gebeurt dat je aanspreekt, zodat je flink gemotiveerd bent om er het beste uit te halen. En natuurlijk moeten er goede begeleiders zijn die je willen helpen, aan wie je wat hebt.”

Wat moet je zeker níet doen als je een Gouden Spatel wilt winnen?

“Met zo min mogelijk moeite je stage willen afmaken. Je moet niet te lui zijn.”

Wat ga je met de 1.000 euro zijn die bij de Gouden Spatel horen?

“Geen idee, dat vraagt iedereen. Ik moet er nog iets leuks of bijzonders voor verzinnen. Dat moet ik nog bedenken.”|

KADER

Het onderzoek

Cyclisch AMP (cAMP) is een zogenoemd second messenger-molecuul. Second messenger systemen zijn een belangrijke manier waarop cellen onderling communiceren. Een signaal­molecuul, bijvoorbeeld een hormoon als adrenaline – de eerste boodschapper – hecht aan de wand van een cel. Daar activeert het een membraangebonden enzym dat ATP naar cAMP omzet. Het cAMP diffundeert vervolgens verder de cel in waar het onder meer een kinase activeert. In kankeronderzoek is cAMP extra relevant omdat het betrokken is bij de afremming van tumorgroei en ook de hechting van cellen bevordert waardoor uitzaaiingen minder optreden.

De cAMP-biosensor werkt als volgt: een eiwit bindt aan cAMP. Dit heeft een conformatieverandering elders in de sensor tot gevolg. Hierdoor ontstaat er meer afstand tussen de twee fluorescerende eiwitten: de donor en de acceptor. Bij bestraling van de donor geeft die de resonantie-energie door aan de acceptor, die bij terugval licht van een andere frequentie uitzendt. Dit proces heet Fluorescence Resonance Energy Transfer (FRET).

Bron: C2W8

Onderwerpen